Haagse raadsheer Jeanne Gaakeer ijvert als bijzonder hoogleraar Law and Literature voor het belang van taal voor de rechtspraak. ‘Advocaten moeten zich constant bewust zijn van de taal die ze hanteren.’
Ze hoort het nogal eens: ‘Mevrouw de voorzitter, het kan niet anders zijn dan…’ Bij zo’n uitspraak spitst raadsheer Jeanne Gaakeer haar oren. ‘Dat is natuurlijk een retorische zin, dan denk ik gelijk: als iemand het zo pertinent zegt, moet ik er extra goed naar luisteren.’ Bij Gaakeer komt geen advocaat weg met verhullend taalgebruik. ‘De lijdende vorm komt ook veel voor in pleidooien: daarmee lijkt het of er geen mensen bij de zaak betrokken zijn.’
De buitengewoon hoogleraar Law and Literature aan de Erasmus School of Law deelde als jonge docente Engels al stijlbloempjes uit voor mooie formuleringen. Een kwarteeuw later kan ze goed taalgebruik nog steeds waarderen. Sterker nog, ze heeft haar wetenschappelijk bestaan ingericht rond de begrippen recht, taal en literatuur. Na een aantal jaren voor de klas, studeerde Gaakeer af in wetenschapsfilosofie en rechten, ging werken aan de juridisch faculteit en maakte niet lang daarna de overstap naar de rechterlijke macht. Eerst als rechter in Middelburg en sinds 2008 als raadsheer in Den Haag.
Gaakeer: ‘Ik kom uit de letteren en toen ik rechten ging studeren, dacht ik al gauw: hé, dit is eigenlijk hetzelfde. In beide gevallen gaat het om het toekennen van betekenis aan taal. Literatuur is wat mensen met taal doen, recht gaat om wat mensen elkaar met taal aandoen. In het recht geven we betekenis aan een feit, omstandigheid, wetstekst. We vragen ons af: wat bedoelt iemand?’
Zonder taal geen recht, zoveel is zeker volgens de professor. ‘Al in de vroege rechtsgeschiedenis, toen veel nog mondeling werd overgeleverd, was taal een essentieel hulpmiddel. De advocaat heette ooit ’taelman’. Dat doet ook aan taal denken.’ In het middeleeuwse Frans was het een contour, in het Engels een counter: andere woorden voor verhalenvertellers. ‘Dus dat talige zit er vanaf het begin in.’ Ze verwijst naar deel drie van de Griekse tragedie Oresteia. ‘Daar wordt een rechtbank ingericht voor een gevecht met woorden, een debat met taal in plaats van geweld.’
Geen vrij proza
Of haar inspanningen om recht en literatuur dichter bij elkaar te brengen ook zichtbaar zijn in haar vonnissen, durft ze niet te zeggen: ‘Een vonnis is geen vrij proza.’ Maar ze is er zeker van dat literatuur het bewustzijn van rechters en andere juridische professionals vergroot. Advocaten adviseert ze dan ook: ‘Wees je heel erg bewust van de taal die je hanteert. Nee, dat is geen open deur, daar is nog veel mee te winnen. Een advocaat moet zich telkens afvragen of de taal die hij schept voor de ander wel zo duidelijk is. Dus breng je kernboodschap helder, benadruk dat ene unique selling point dat in jouw zaak van het grootste belang is. En voorkom vaste gebruiken en standaarduitdrukkingen.’
De digitalisering van het juridisch proces, het plan dat minister van Veiligheid en Justitie Ivo Opstelten (VVD) recent voorstelde, zal haar missie niet doorkruisen, volgens Gaakeer. ‘We blijven taal gebruiken als ons belangrijkste instrument. De vraag is hoe deze plannen gaan uitpakken voor de retorica in de rechtszaal. Er schuilt wel een risico in als de zittingszalen vol komen te staan met pc’s. Wat betekent dat voor het contact met de justitiabele? Als het leidt tot het verlies van verbale en non-verbale communicatie, is dat niet goed.’ Zo is Gaakeer ook geen voorstander van het gebruik van vaste tekstblokken in vonnissen. ‘Dat zijn vaak gemeenplaatsen. In vast repertoire schuilt het gevaar van een cliché, dan verhardt de taal.’
De raadsheer heeft niet dagelijks te maken met advocaten. Bij de sector strafrecht aan het hof Den Haag heeft ze wekelijks zitting. Of ze een talig goed onderlegde advocaat kent? ‘Ik noem geen namen, maar over het algemeen kunnen advocaten hun argumenten goed voor het voetlicht brengen. Er zijn advocaten die retorisch erg sterk zijn. Maar daar schuilt ook het gevaar in dat de advocaat denkt: kijk mij eens even sterk pleiten, waarbij hij soms het belang van de cliënt uit het oog verliest. Vraag je af of je met je betoog niet te veel aandacht voor jezelf opeist.’
In de opleiding van advocaten zou wat Gaakeer betreft meer aandacht voor het verband tussen recht en literatuur mogen komen. Zowel daar als in de permanente beroepseducatie ontbreekt die invalshoek. Rechters krijgen die wel, dankzij de driedaagse masterclass Rechtspraak, Taal en Literatuur die ze jaarlijks organiseert bij SSR, het opleidingsinstituut voor rechters. Of ze beschikbaar is voor de advocatenopleiding? Lachend: ‘Jan Loorbach heeft mijn stukken ook gelezen.’ Nee, veel meer tijd dan ze nu al aan haar wetenschappelijke liefde besteedt, zit er niet in. De werkdruk van twee functies weerhoudt haar van het houden van al te veel gastcolleges, workshops en presentaties.
Vooroordelen
Wat de Haagse raadsheer advocaten adviseert om beter literair onderlegd te raken? ‘Voor elke juridische professional geldt dat hij een rijk gevulde rugzak aan kennis, opleiding en ervaring heeft. Die maakt dat je automatisch ook je eigen vooroordelen hebt. Dat is normaal, je kunt nu eenmaal niet aan jezelf ontsnappen. Het lezen van literatuur dwingt je tot een switching exercise, tot het bekijken van zaken van een andere kant. Het helpt advocaten te anticiperen op tegenargumenten’, stelt Gaakeer. ‘Literatuur vergroot je inlevingsvermogen. Door kennis te nemen van een fictieve werkelijkheid, weet je beter wat er had kunnen gebeuren. Hoe meer literatuur je leest, hoe meer situaties je kent die je niet in het dagelijks leven ervaart. Dat scherpt je empathisch vermogen, een heel belangrijke vaardigheid voor rechters en advocaten.’ «
Vakantieboeken
De hangmat lonkt en daar hoort een boek bij. De advocaat die na de vakantie literair wat beter beslagen ten ijs wil komen, stopt volgens Gaakeer deze vijf boeken in zijn koffer, iPad of e-reader:
Prijswinnaar
Law and Literature is een uit de Verenigde Staten overgekomen beweging, met als startpunt het boek The Legal Imagination van J.B. White (1973), de rechtsgeleerde naar wie de prijs is genoemd die Gaakeer in maart van dit jaar ontving. Sinds haar dissertatie De waarde van het woord (1995) werkt ze aan de vervlechting van recht en literatuur. Sinds 2005 bekleedt ze de leerstoel Law and Literature in Rotterdam. Het vak is inmiddels een erkende interdisciplinaire richting binnen de rechtstheorie.