Sportieve jurist Johannes Drost (1880-1954) loodste de Nederlandse advocatuur de moderne tijd in met ontwerp van de Advocatenwet.
Met zijn derde plaats op de 200 meter rugslag tijdens de Olympische Spelen van 1900 in Parijs ging Johannes Drost de geschiedenis in als eerste Nederlander op een Olympisch podium. Zijn grootste verdienste voor de balie ligt echter niet in Olympisch zwemwater; die schuilt in zijn werk voor de Nederlandsche Advocaten-Vereeniging (NAV), de voorloper van de Nederlandse Orde van Advocaten. Drost is feitelijk de man die de ‘oude’ negentiende-eeuwse organisatie van de advocatuur met louter lokale ordes omvormde tot de ‘moderne’ en landelijke baliestructuur.
Johannes Drost werd op 22 juni 1880 geboren in Rotterdam. In 1903 rondde hij zijn rechtenstudie in Utrecht af met een promotie op het proefschrift Rechten van aandeelhouders in naamloze vennootschappen. Vervolgens was hij korte tijd werkzaam als bedrijfsjurist in de Rotterdamse haven tot hij in 1910 toetrad tot het advocatenkantoor van Knottenbelt & Fruin. De verbondenheid met zijn geboortestad is typerend voor Drost. Zo was hij na het Duitse bombardement in 1940, waarbij ook het kantoorpand van Knottenbelt & Fruin verloren ging, betrokken bij de wederopbouw als voorzitter van de Rotterdamse Schade-Enquête-Commissie. In Noodzakelijk kwaad van Joggli Meihuizen is verder te lezen dat Drost als advocaat de directies van de Rotterdamse scheepswerven verdedigde die zich na de oorlog moesten verantwoorden voor collaboratie met de Duitse bezetter. Hij schuwde daarbij de frontale aanval op een van de leden van het Bijzonder Gerechtshof niet.
Drost liet zich ook op bestuurlijk en politiek vlak gelden. In de jaren dertig was hij jarenlang lid van Provinciale Staten en woordvoerder van de liberale fractie. Lange tijd was hij lid van de raad van toezicht en ruim een decennium, van 1934 tot 1946, was hij deken van de Rotterdamse orde.
Drosts inzet bleef echter niet beperkt tot de Rotterdamse balie. Op verzoek van het NAV-bestuur leidde hij de commissie die de in 1921 gepubliceerde ‘ontwerp-verzameling ereregelen’ moest herzien. In 1939 presenteerde deze commissie een nieuwe set ereregels; net als bij de voorgaande regels werden de nieuwe richtlijnen niet formeel vastgesteld, maar dat stond aanvaarding ervan en het gebruik in de praktijk niet in de weg.
Johannes Drost beleefde zijn finest hour bij de totstandkoming van een ontwerp voor de Advocatenwet. Het bestuur van de NAV had eind 1942 een commissie ingesteld onder voorzitterschap van Drost die diende te adviseren over een nieuwe en centrale organisatie voor de balie in Nederland. Door de oorlogsjaren vorderde het werk van de commissie traag, maar zij slaagde erin kort na de bezetting een ontwerp-Advocatenwet te presenteren. Daarin was voorzien in een Nederlandse Orde van Advocaten (met verordenende bevoegdheid) en een centraal tuchtcollege. Tijdens de jaarvergadering van de NAV in 1946 werd het voorstel door Drost vurig verdedigd. Indertijd bestond over zo’n centrale organisatie binnen de balie geen eenstemmigheid. De regering nam het ontwerp op hoofdlijnen over en stuurde het in juli 1948 als wetsvoorstel naar de Tweede Kamer.
Eind 1945 werd Drost tot voorzitter gekozen van de NAV en hij bleef aan het roer tot 1949. Dat hij niet de eerste landelijk deken werd, was het gevolg van het feit dat hij bij de installatie van de Nederlandse Orde de wettelijke leeftijdsgrens van zeventig jaar reeds was gepasseerd. Die leeftijdsgrens had de commissie-Drost zelf in het ontwerp opgenomen.
Hij maakte nog wel mee hoe zijn geesteskind het fundament onder de huidige balie heeft gelegd. Johannes Drost overleed op 74-jarige leeftijd op 18 september 1954 in Rotterdam. Krap twee jaar daarvoor was de Advocatenwet in werking getreden.