Dichteres Ester Naomi Perquin was vijf jaar bewaarder in het Huis van Bewaring aan de Noordsingel in Rotterdam. In haar bundel Celinspecties verplaatst ze zich in gevangenen. Wat wil ze met haar gedichten zeggen? ‘De werkelijkheid is enorm gelaagd.’

Fragment uit:
Binnen beperkingen

(…) Je went eraan. (…) Aan andermans praten en verre muziek, hoe de dingen dan gaan kraken,
het langzaam verlaten van een stap op de gang, aan het bang zijn wen je (…)

Perquin: ‘Je ziet ze vaak doodsbang, opgefokt binnenkomen, maar een vogel in een kooitje blijft niet tegen de tralies vliegen. Binnen een paar dagen zijn ze het gewend; het heeft iets treurigs om dat te zien. Toch kan een cel ook veiligheid en kalmte brengen. Ze hebben meestal geen makkelijke levens buiten, een hard en rauw bestaan. Sommige jongens zijn in de gevangenis beter af.’

Fragment uit:
Jacob de B
.
Altijd denk je aan de meisjes, zo gauw de wereld ‘s ochtends openklapt
aan hun huppel het huis uit, hun sprong in het zicht, hun dansende
fietsende benen je dansende fietsende hart
 (…)
en je denkt aan de deur, de stalen geur van zelfbehoud, je denkt
aan de meisjes, hun huppel het huis uit, nooit te weten of er
eentje van haar fiets springt, op je afrent, van je houdt.

Perquin: ‘Ik ben een vrouw van 33, maar ik kan me heel goed verplaatsen in een pedofiel van zestig. Ik vind het altijd moeilijk aan de buitenkant te blijven, het níét te begrijpen. Tegelijkertijd verlang ik hartstochtelijk naar overzicht, die tegenstrijdigheid zit in mijn karakter. In de gevangenis ligt alles in regels vast, je verplaatst je niet in die ander. Het had griezelige militaire kantjes, maar raar genoeg vond ik het een verademing. Voor het eerst in mijn leven hoefde ik niet te twijfelen. Ik was op en top bewaarder, fanatiek, uiterst strikt. De collega’s noemden mij wel eens S-Ester. En dat voor een vrouw met twee Joodse voornamen…
            Bijnamen, vreemde uitdrukkingen: de gevangenis hangt ervan aan elkaar. Gedetineerden noemden we vaak poppetjes (natuurlijk niet als er advocaten bij waren…). Dat gaf een gevoel van overzicht: “Hoeveel poppetjes heb jij op de luchtplaats?” Alsof het een spel was. Er zat ook een erotische component in, iets dierlijks. De lucht is daar dik van zinderende opgekropte seksualiteit, een krachtige bijwerking waar vrouwen op reageren. Sommigen zag je als muurbloem binnenkomen en na twee weken als een femme fatale heupwiegend over de afdeling gaan. Soms moesten ze ook vertrekken omdat ze verkering kregen. Vrouwen willen slechte mannen graag redden. Lief, en stom.’

Fragment uit:
Bekentenissen 2

Alleen slechte mannen wilde ik aanraken. Ik wilde hun schouders onder
mijn handen voelen, hun knoopjes openmaken, mezelf dan
haastig uitkleden, ze als dekens om me heen slaan,
me in hun armen te slapen leggen.
(…)
Ik wilde ze mee het bos innemen, ze warm aankleden en
de goede kant opsturen, de kant op waar bomen zo
hecht met elkaar vergroeid zijn dat je er
geen pad meer vindt maar wel,
als het donker wordt,
levensechte beren.

Perquin: ‘Levensechte beren, ja. Uiteindelijk wilde ik ze toch confronteren met de vraag: wat ben jij buiten je systeem van Mercedessen, vuurwapens, drugs en vrouwen? Als we jou nou eens in het bos zetten, man tegen natuur, ben je dan nog zo stoer? We zijn allemaal maar poppetjes. Grootheidswaanzin vind ik moeilijk te verdragen. Die trots op hun eigen daden. ‘

Fragment uit:
Als vliegen

(…)
En ik vertelde dat moord iets ambachtelijks heeft als goede
zelfgemaakte worst met kruidnagel en stukjes been,
dat huisgemaakte van de hele onderneming,
de eer die je schept in bij wijze van
spreken je eigen recept.
(…)

Perquin: ‘Die verheerlijking zit ook in de maatschappij. Toen Holleeder in College Tour verscheen, vroeg ik me af: moeten we van deze man een held maken? Als je criminaliteit een gezicht wilt geven, ga dan maar met een verkrachter praten, met een jonge roofovervaller. Laat het lijden zien, het grove, het gewelddadige. Niet de crimineel met de sterrenstatus.’

Fragment uit:
Dennis de K.

(…)
Moet je dit maar geloven: ik heb niet geleerd
te ontroeren. Ik ben achttien.
Ik zit vast voor moord.

Ga ik hier nu mijn leven opschrijven, die mensen ophijsen,
moet ik de mindfucking resten
straks weer vergeten –

en zelfs als ik koppig blijf zwijgen, dat weet je.
Duizenden jongens deden het beter.

Perquin: ‘Je ziet zoveel volwassenen die nog kind zijn, die niet zijn opgevoed. En we zijn daar als maatschappij heel schizofreen in. Als ze zes jaar zijn vinden we ze zielig, dan zien we dat ze het zonder hulp niet gaan redden. Tien jaar later vinden we dat het vanzelf maar over moet zijn. Dan is het tuig van de richel en moeten ze achter slot en grendel. Ongenadig hard vind ik dat.’

Zonder titel
(…)
Je kunt een jongetje op laten groeien tot het
niet meer op een jongetje lijkt
en zeggen: man.

Perquin: ‘Bij veruit de meeste delinquenten is er sprake van onmacht, maar bij sommigen gaat het om echte kilte. Ik heb eens met een huurmoordenaar een lang gesprek gehad. Na afloop zei hij tegen me: “Jij hebt nu het gevoel dat we elkaar naderbij zijn gekomen, maar ik zou nog steeds lachend je strot doorsnijden.” Dat handjevol echt slechte slechteriken, bij hen houdt mijn empathie wel op. Je ziet als cipier veel wat niet erg bemoedigend is. Dat geldt natuurlijk ook voor advocaten – ik heb er veel meegemaakt die cynisch waren. Ze hebben het imago van macht, grote auto’s en geld, terwijl hun werk in feite draait om absurdisme, empathie en verbeeldingskracht. De werkelijkheid is enorm gelaagd, je kunt er op zoveel manieren naar kijken. Hoe je het verhaal vertelt, dat is allesbepalend.’

Frederik C.
De straf hangt af van hoe je het zegt.
De man in het zwart is een stemming in pak en zijn nachtrust, zijn vrouw, zijn ontbijt,
de kwaliteit van de koffie ter plaatse: allesbepalend.

Jou rest niets dan hooguit één zin waar hij straks de vinger op legt
zorg dus voor het hele verhaal – ontzie jezelf niet te veel maar
schuif uit beeld, langzaam aan. In plaats van moordenaar
kies je ‘dader’. Ruimtelijker. Minder beladen.

Begrijp me goed, wanneer het nodig is: zeg het hard.
Hard als de handel in vlees, wees ferm, zeg hoe snel je toen sneed
en koud moest maken, handzaam als een diepvrieskip.

Alleen als het anders kan zeg je: ik deed hem de das om. Geen taal
die je zo van verzachting voorziet. Ook die man in het zwart
is jong geweest, ook hij ziet je graag iemand
beetnemen, opwarmen, aankleden.

Perquin: ‘Een goede advocaat is een goede verteller. Ik hoop dat advocaten daarin investeren, ook eens een gedicht lezen in plaats van een wetsartikel. Dat is essentieel voor een goede rechtsgang. Denken buiten de mazen en de wetten, denken over wat er zich nog meer in de werkelijkheid bevindt. Het is met een pleidooi net als met een gedicht. In elke relatie probeer je het denken en kijken van de ander te beïnvloeden. Het is een subtiel, groot mooi spel. Daarin zit de schoonheid.’           «

Celinspecties verscheen in 2012 bij Uitgeverij Van Oorschot in Amsterdam.
Perquin ontving voor deze bundel de VSB Poëzieprijs 2013.

Trudeke Sillevis Smitt

Download artikel als PDF

Advertentie