Joost van Dijk (65) heeft tot nu toe niet te klagen over gebrek aan aandacht voor het tuchtrecht. Hoe kijkt de voorzitter van het Hof van Discipline na een turbulent jaar aan tegen de advocatuur, de dekens en de werking van het tuchtrecht?
‘Ik realiseer me: wij zien de donkere kant. Maar de kwaliteit van de advocatuur die wij op de zitting zien, is mij niet meegevallen. Ik zie nogal wat klachten waarvan je zegt: waarom heb je het zo aangepakt? Dat zit ‘m vooral in de zorgvuldigheid bij het aannemen van de zaak. De particuliere klant gaat meestal maar één of twee keer in zijn leven naar een advocaat. Dat is dan meestal een klein kantoor. Die cliënt zit in de stress, en die advocaat gaat dan meteen aan de gang, op een manier waarvan je soms denkt: waar zit je verstand?
We behandelden laatst een klacht waarin de advocaat in een familiezaak zeven, acht procedures was gaan voeren. De cliënt had geen idee, althans dat zei hij achteraf. Dan vraag ik die advocaat: wat staat er in de opdracht? Had nu eerst gecommuniceerd, duidelijk gemaakt wat de cliënt kon verwachten. Dan had hij kunnen kiezen. We zien veel van dat soort zaken. Daar ben ik echt van geschrokken.’
Advocatenblad: Telkens als het gaat over kwaliteit ligt de focus op de kleine kantoren. Heeft u niet gewoon minder zicht op de grotere kantoren, omdat bedrijven niet net zo snel naar de tuchtrechter stappen?
Van Dijk: ‘Inderdaad, grote klanten klagen niet. En grote kantoren hebben interne kwaliteitssystemen. Ik zou wel meer klachten willen zien over de grote kantoren, en het zou ook best kunnen dat zakelijke cliënten het tuchtrecht meer gaan benutten. Het is goedkoper dan een civiele procedure en wij hebben er vorig jaar bewust voor gekozen de dienstverlening veel inhoudelijker te gaan toetsen. De ouderwetse gedachte dat de civiele rechter er is voor de kwaliteit van de dienstverlening en de tuchtrechter alleen voor de gedragsaspecten, hebben we vorig jaar bewust losgelaten. Tucht- en civielrecht vallen natuurlijk niet volledig samen: een termijnoverschrijding hoeft bijvoorbeeld niet tuchtrechtelijk verwijtbaar te zijn als de advocaat het onmiddellijk met zijn cliënt en de verzekeraar regelt. Maar als mensen erover klagen, nemen we het serieus.’
Weten advocaten dat ook?
‘Ik vertel het op bijeenkomsten. We melden het op ordevergaderingen. Op dit moment verzamelen we uitspraken, ook van de raden van discipline, waarin kwaliteit aan de orde is. We hopen in het najaar met kapstokken te komen voor de tuchtrechtelijke toetsing van de kwaliteit. Een ander aspect betreft het sanctiebeleid: welke maatregel is wanneer passend?
Ik wilde een overzicht hebben van wanneer er wordt geschorst, en wanneer niet. Toen kwam naar voren dat in de jurisprudentie moeilijk een lijn te ontdekken is. Voor schrappen ligt dat duidelijker: dan moet er een fiks verleden zijn, het moet tegen het strafrechtelijke aanzitten. Maar schorsen is óók een heel zwaar middel: leg maar eens uit aan je omgeving dat je drie maanden uit de running bent. Het is de vraag of je daarna weer vrolijk verder kunt.’
Zou er niet minder geschorst moeten worden, en misschien meer geschrapt? Als je advocaten zieltogend achterlaat komt dat de kwaliteit toch ook niet ten goede?
‘Daar zijn we dus naar aan het kijken. We hadden laatst een zaak waarvan je denkt: dit is nu een schorsing, maar de kans is groot dat deze advocaat er over een paar jaar definitief uitligt. Door te rubriceren willen we meer helderheid krijgen.’
En wat vindt u van het naderhand weer toelaten van geschrapte advocaten?
‘In het algemeen: niet zo handig. Maar het zou kunnen dat iemand oprecht zijn leven heeft gebeterd. Hij had bijvoorbeeld een slechte kantoororganisatie, en sluit zich dan aan bij een goed kantoor. Al heb je natuurlijk niet de garantie dat iemand daar dan ook blijft…’
Voelt u zich niet onmachtig om echt iets aan de kwaliteit te doen? U kunt alleen achteraf toetsen.
‘Nee, want ik merk dat de dekens serieus werk zijn gaan maken van hun rol als toezichthouder. Ze zijn de laatste jaren actiever geworden. Rapporteur Hoekstra heeft daarin zegenrijk werk gedaan, de ontkenningsfase is voorbij. Het dekenberaad heeft een leidraad opgesteld zodat niet iedereen meer zijn eigen gang gaat, dekens gaan meer op kantoorbezoek, vragen informatie op. Wel zou wat mij betreft de rol van het dekenbezwaar nog wat meer naar voren mogen komen. Dekens zouden dus meer op eigen initiatief naar de tuchtrechter mogen stappen als ze misstanden zien. En er komen nog te veel bagatelzaken binnen bij het Hof van Discipline; zaken die de deken meteen had moeten kunnen afvangen.’
Maar dat mogen ze toch juist niet? In maart heeft uw hof nog een deken gekapitteld omdat hij een klacht ‘niet-ontvankelijk’ had verklaard.
‘Ik zou dekens op het hart willen drukken hun rol niet te juridiseren. Ze zijn geen poortrechter. In dat opzicht ben ik ook minder gelukkig met de dekenleidraad, die is sterk procedureel ingestoken. Dat schept verwachtingen bij klagers die met bagatelzaken komen. Zij krijgen ten onrechte de indruk dat hun klacht een heel serieuze zaak is, en dan gaan ze maar door. Maar wij kunnen ze ook niet helpen.
In plaats van die formalistische aanpak is het beter de klager te bellen: wat is er aan de hand, komt u een keer langs. Alle dekens hebben sinds de herziening van de gerechtelijke kaart meer dan één klachtbehandelaar. Die moet na training minimaal tachtig van de honderd zaken zelfstandig kunnen afdoen. In die andere twintig procent beslist de deken of hij de klager adviseert er wel of niet een tuchtprocedure van te maken. En als klagers de tuchtrechtelijke weg willen inslaan, dan moet de klacht ook snel dóór.’
Bij de buitenwacht bestaat de indruk dat dekens soms geen zin hebben om er een procedure van te maken. Hoe kijkt u daar tegenaan?
‘Naar mijn idee is dat niet zo. Vroeger vonden dekens het, zeker in kleinere omgevingen waar je elkaar collegiaal goed kende, soms wel lastig iemand aan te pakken. Dat is ook wel te begrijpen. Maar in de nieuwe verhoudingen ziet de balie ook dat de deken een andere rol heeft. En de dekens zijn daar ook serieus mee bezig. Ze zouden overigens de klachtbehandeling zo veel mogelijk moeten overlaten aan de klachtbehandelaars die daarvoor zijn opgeleid. Zelf moeten ze zo veel mogelijk op grotere afstand gaan staan, meer preventief te werk gaan en veel advocatenkantoren bezoeken, waardoor mogelijke misstanden eerder gesignaleerd kunnen worden.’
Waar blijft de deken als een soort pater familias, bij wie advocaten terechtkunnen voor een vertrouwelijk gesprek en goede raad?
‘Die rol gaat verloren, dat valt niet te ontkennen. In deze tijd waarin iedereen verantwoording wil en transparantie, ontkom je daar niet aan. Die wijze man of vrouw gaat dingen informeel regelen, en dat wil men nu net niet meer.’
Maar er is ook geen geld voor al die tuchtzaken, zo blijkt uit uw jaarverslag 2012. De doorlooptijden lopen op.
‘Daar moet dus geld voor komen. Als we vinden dat tuchtrechtspraak een goed middel is om onvrede weg te nemen en kwaliteit te bewaken dan is het niet te verkopen dat een klager twee jaar op een uitspraak moet wachten. Dat levert geen enkele positieve bijdrage aan de klanttevredenheid, en brengt de kwaliteit van de beroepsgroep niet omhoog.
Het lijkt me veel nuttiger dáár geld aan te besteden dan aan het optuigen van een college van toezicht dat de dekens gaat instrueren, zoals nu in het wetsvoorstel tot wijziging van de Advocatenwet is voorzien. Ik zie niet in wat staatstoezicht toevoegt aan de kwaliteit. Ik kan me volledig vinden in het advies van Arthur Docters van Leeuwen om met een systeemtoezichthouder te werken, die kan rapporteren of de dekens hun werk goed doen.’
En in hoeverre is staatstoezicht een risico voor de onafhankelijkheid van de advocatuur?
‘Ik ben gevoelig voor dit principiële argument. Het speelt ook een rol bij de vraag of tuchtrechtspraak al dan niet onderdeel moet worden van de reguliere rechtspraak. Je moet de schijn van partijdigheid voorkomen, daar heeft iedereen de mond van vol. Dan moet je ook de onafhankelijkheid bewaken. Een advocaat heeft een wezenlijk andere rol dan een notaris of deurwaarder. Een advocaat moet kunnen vechten, en dat vraagt principiële ruimte in de beoordeling van zijn gedrag. Bij de tuchtrechter, maar ook in het toezicht. De overheid moet daar zo ver mogelijk bij weg blijven.
Maar in het wetsvoorstel zitten voor de tuchtrechtspraak wel heel interessante punten. Bijvoorbeeld dat de tuchtcolleges in overzichtelijke zaken met drie rechters kunnen rechtspreken in plaats van met vijf. Dat scheelt uiteraard in de kosten en zou de doorloopsnelheid kunnen bevorderen.’
Dat vijfkoppige college moest toch aan klagers laten zien dat hun klacht serieus werd genomen?
‘Ja, maar daar zit ook een risico in: je schept verwachtingen. En als de zaak dan vervolgens met drie regels wordt afgedaan, is de teleurstelling des te groter. Daarom is het ook goed dat in het wetsvoorstel een griffierecht van vijftig euro is opgenomen. Dan zullen mensen toch iets langer nadenken voordat ze een klachtprocedure beginnen. In 2012 is het aantal klachten met zeventien procent toegenomen. Dan moet je nadenken over dit soort wezenlijke veranderingen. En advocaten moeten drie keer nadenken voordat ze over elkaar gaan klagen. Het tuchtrecht is niet bedoeld om als onderling drukmiddel te gebruiken.’
Uit het jaarverslag blijkt ook dat het percentage gegronde klachten in 2012 slechts 39 was, tegen 48 in 2011. Kunt u dat verklaren?
‘Het kan betekenen dat mensen klachtbewuster zijn geworden, dat ze eerder klagen. Misschien werkt de zeeffunctie van de deken minder goed, zijn dekens eerder geneigd klachten door te sturen. Je zou het willen uitzoeken. Het Hof van Discipline zou graag beleidsmedewerkers hebben voor dit soort dingen. Dat zou ook helpen bij de onderlinge afstemming binnen het hof om de rechtseenheid te bewaken. We werken natuurlijk met een groot aantal parttimers en het systeem is nog onvoldoende ingericht om van tevoren al een inschatting te maken van gevoelige zaken. Zo kon het gebeuren dat ik uit de krant vernam dat de schrapping van de heer Lalji door het hof was teruggedraaid. Bij de reguliere rechtspraak heb je iemand die de uitspraken scant en collega’s attendeert op belangrijke beslissingen.’
En waarom is het hof meegegaan in het publiceren van namen van geschorste of geschrapte advocaten op tuchtrecht.nl, terwijl dat in het wetsvoorstel van staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Fred Teeven weer anders wordt geregeld?
‘Voor ons was dit eerlijk gezegd aanvankelijk niet zo’n issue. In de eerste zaak die we hierover kregen had de Amsterdamse raad van discipline publicatie voor die vorm gekozen en was er geen grief tegen gericht. Dat is toen min of meer geruisloos in appel bekrachtigd. Inmiddels zitten we op de lijn dat bij schorsing in elk geval moet worden gemotiveerd waarom publicatie op tuchtrecht.nl nodig is. Naar publicatie bij schrapping zal het hof opnieuw gaan kijken als dat in een zaak aan de orde is. Duidelijk is in elk geval dat de ouderwetse manier van publicatie, in de advocatenkamer, achterhaald is. Dan komt het publiek het nog niet te weten.’
Nog iets opmerkelijks uit het jaarverslag: in totaal 26 wrakingsverzoeken, allemaal ongegrond verklaard.
‘Ja, toch is er echt zorgvuldig naar gekeken. Ik vrees dat sommige klagers het middel niet inzetten omdat ze partijdigheid vermoeden, maar omdat ze hun zin niet krijgen.’
Is het middel daarmee disfunctioneel geworden?
‘Ja, het legt beslag op het apparaat en leidt het tot teleurstelling. Er gebeurt wel iets aan: volgens het wijzigingswetsvoorstel Advocatenwet dat nu bij de Tweede Kamer ligt, hoeft niet elk beroep op wraking door een andere combinatie behandeld te worden.
Het middel werkt nu eigenlijk vooral preventief: rechters verschonen zich enorm snel, zijn soms bijna overdreven voorzichtig. In de Moszkowicz-zaak bijvoorbeeld achtten veel tuchtrechters zich niet vrij om maar elke schijn te vermijden.’
Wat is de impact geweest van de zaak tegen Bram Moszkowicz?
‘Heel ingrijpend. Een schrapping in zo’n zaak heeft het nodige gewicht en brengt veel publiciteit met zich mee. Iedereen had een mening, ook mensen van de Tweede Kamer die ik om heel andere redenen sprak, begonnen erover. Conform de persrichtlijn hebben we camera’s in de rechtszaal toegestaan; Moszkowicz wilde dat zelf ook graag. Na de uitspraak bleef het nog twee dagen druk, en toen was het ook weer gewoon voorbij. Ik heb de indruk dat er sprake was van acceptatie, ook bij mensen die eerst vonden dat Moszkowicz nog een kans moest krijgen. Wat mij ook opviel: als je mensen voorheen vroeg wat het Hof van Discipline was, wisten zelfs gezaghebbende juristen vaak het antwoord niet. Nu is het een vraag die in radiospelletjes aan het publiek wordt gesteld, en weet men het precies te vertellen.’
Joost van Dijk
Geboren 1948
1971 Studie rechten voltooid, Vrije Universiteit
1971 – 1983 Advocaat
1983 – 1991 Kantonrechter Hoorn
1991 – 1993 Vicepresident Rechtbank Amsterdam
1993 – 2003 President Rechtbank Alkmaar
2003 – 2008 President Gerechtshof Leeuwarden
2008 – 2012 Lid Raad voor de rechtspraak
Vanaf 1 juli 2012 Voorzitter van het Hof van Discipline in ‘s-Hertogenbosch, het hoogste tuchtcollege voor de advocatuur.
Trudeke Sillevis Smitt