De gedragscodes van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie maken het voor advocaten lastig een beroep te doen op de expertise van aan dit instituut verbonden deskundigen. Slachtoffer is de ‘equality of arms’.
Geen wonder dat de verwachtingen van advocaten hooggespannen waren toen de Wet deskundige in strafzaken in 2009 werd aangenomen. De positie van de verdediging zou versterkt worden door de verdachte een uitdrukkelijk recht toe te kennen om aanvullend (tegen)onderzoek te verlangen. Dit moest de ‘equality of arms’ tussen advocaten en Openbaar Ministerie verbeteren. Maar de praktijk leert dat die doelstelling niet wordt gehaald. Dat is te wijten aan gedragscodes van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP).
Het NIFP valt net als het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) rechtstreeks onder het ministerie van Veiligheid en Justitie en is onder andere verantwoordelijk voor ‘toegang tot kwalitatief hoogwaardige forensisch gedragsdeskundige diagnostiek en advies over de uitvoering van vrijheidsstraffen en maatregelen’. Komt er een verzoek voor rapportage dan treedt het NIFP op als bemiddelaar richting zelfstandig opererende psychiaters en psychologen, van wie een aantal ook in dienst is van het NIFP. In de meeste gevallen is het de rechter-commissaris (RC) of de officier van justitie (OvJ) die zo’n verzoek tot een pro Justitia onderzoek doet. Als het NIFP op verzoek van een advocaat bemiddelt dan gelden er in de gedragsregels vastgelegde voorwaarden. De betaling bijvoorbeeld moet vooraf worden gegarandeerd en de deskundige moet zich houden aan de NIFP kwaliteitsborging. Volstrekt logische en begrijpelijke regels.
Maar er zijn ook regels die de advocatuur benadelen. Neem de Gedragscode FPD-psychiaters (Forensische Psychiatrische Dienst, de voorloper van het NIFP) uit 2006. Deze verbiedt het aan het NIFP verbonden rapporteurs te voldoen aan ‘verzoeken van verdachte en/of diens advocaat, anders dan door tussenkomst van de rechter-commissaris’. Volgens strafrechtspecialist Job Knoester (Nolet Advocaten in Den Haag) heeft een dergelijk verbod grote gevolgen voor de advocatuur. ‘Soms is het onmogelijk je verzoek via de rechter-commissaris te doen. Bijvoorbeeld als je als advocaat motieven hebt het rapport buiten hem of de officier van justitie om te doen. Of als de verdachte zelf de regie wil houden of omdat hij niet mee wil werken aan zijn eigen veroordeling.’
Volgens Knoester leidt de ‘koudwatervrees’ van het NIFP tot ‘scheve situaties’. ‘Je wilt juist hun zwaargewichten hebben. En weigeren die om voor je op te treden dan heeft het Openbaar Ministerie wel zo’n rapport en de advocaat niet.’ De interne gedragscode noemt hij ‘een beperking van hun wettelijke opdracht en strijdig met het recht op een eerlijk proces – wat weer kan leiden tot nog meer verdachten die weigeren mee te werken aan zulke rapportages.’
Standpunt NRGD
Volgens John Coster van Voorhout, voorzitter van het College gerechtelijk deskundigen (het bestuur van het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen, NRGD), kan het niet zo zijn dat advocaten worden belemmerd bij het inschakelen van deskundige hulp. Coster van Voorhout: ‘We nemen het NIFP de maat niet, maar wij gaan ervan uit dat iedere deskundige voor alle partijen op moet kunnen treden. Dat staat in onze gedragscode en dat is ook ons uitgangspunt. Als je je werk deskundig en onafhankelijk doet, waarom zou je dan als rapporteur geen contra-expertises rechtstreeks in opdracht van de advocaat kunnen doen? Mits het initiële rapport niet door een collega-deskundige is opgesteld, doet het Nederlands Forensisch Instituut dat bijvoorbeeld wel.’
‘Nare bevindingen’
Gevraagd naar de bewuste gedragscode, stuurde het NIFP de Borging Onafhankelijkheid Deskundigenoordeel uit 2008 en de gedragscode van het NRGD. Daarnaast geldt ‘strikt genomen’ ook nog de Gedragscode FPD-psychiaters (in het bezit van het Advocatenblad), zo stelt portefeuillehouder Rapportage van de NIFP directieraad Wim van Kordelaar. ‘Op basis van onze regelgeving is het alleen de ongeveer honderd vaste NIFP-medewerkers niet toegestaan om rechtstreeks, dus buiten het NIFP om, voor advocaten op te treden. Voor alle deskundigen, ongeveer vijfhonderdvijftig, inclusief degenen die ook NIFP-medewerker zijn, geldt dat het NIFP bij verzoeken kan bemiddelen, bij voorkeur via een verzoek aan de rechter- commissaris. Als de advocaat van die route geen gebruik wil maken dan geldt dat de betaling van de deskundige op voorhand gegarandeerd moet zijn, dat de deskundige zich voegt in de kwaliteitsborging door het NIFP en dat de advocaat op voorhand garandeert het onderzoeksrapport ter zitting in te brengen.’
Die voorwaarden zijn volgens Van Kordelaar niet bedoeld als barrières voor de advocatuur, maar dienen ter bescherming van de integriteit en onafhankelijkheid van de deskundigen. ‘Anders kunnen ze in de problemen komen. Want wat als een advocaat een rapport met allerlei nare, omineuze bevindingen niet inbrengt op de zitting?’ Vanuit het oogpunt van de deskundige zijn de voorwaarden die naast de Gedragscode FPD-psychiaters gelden begrijpelijk.
Maar ook dáártussen schuilt een regel die advocaten en hun cliënten benadeelt, en wel de verplichting om een rapport in te brengen. De advocaat wordt zo de mogelijkheid ontnomen een voor zijn cliënt negatief rapport niet te delen –en wordt dus beperkt in het uitstippelen van zijn processtrategie.
Daar komt bij dat de verplichting een rapport in te brengen in strijd is met de visie van het NRGD. Om te garanderen dat een deskundige niet is bevooroordeeld, zo is te lezen in de (van het NIFP ontvangen) NRGD-gedragscode, dient deze ‘geen inhoudelijk belang te hebben bij het verrichten van het onderzoek, het geven van informatie en het uitbrengen van het verslag’. Het wel of niet inbrengen van het rapport wordt in de Borging Onafhankelijkheid Deskundigenoordeel echter een ‘belang’ genoemd. Zo mengt het op papier onafhankelijke NIFP zich dus in de belangen die spelen bij een zaak.
Dat het ook anders kan, bewijst het Nederlands Forensisch Instituut. De Regeling taken NFI, in 2012 door minister van Veiligheid en Justitie Ivo Opstelten (VVD) ingevoerd, kent geen beperking zoals in de FPD-gedragscode. De regeling bepaalt juist dat het de verdediging vrijstaat om ook zonder instemming van het Openbaar Ministerie of de rechter het NFI opdracht te geven tot het uitvoeren van een tegenonderzoek. En het verslag van dat tegenonderzoek wordt ‘alleen aan de verzoeker uitgebracht’.
Contra-expertises
Advocaten hebben volgens Van Kordelaar nog een alternatief om deskundige hulp in te roepen. Het staat hen vrij om buiten het NIFP om te zoeken naar deskundigen. Maar volgens de Amsterdamse strafrecht- en tbs-advocaat Jan-Jesse Lieftink betekent dat genoegen nemen met minder gekwalificeerde en ervaren rapporteurs. ‘Die rapporteurs zijn lang zo goed niet. Bovendien is er grote kans dat de rechtbank zegt: “Niet afkomstig van het NIFP? Dat doen we niet.” Natuurlijk heb je als advocaat andere belangen dan de rechter, maar zo wordt de spoeling wel erg dun.’
Volgens Elisabet van Nielen, specialist op het terrein van gedragsdeskundig onderzoek in het strafrecht en tbs (Pijnenburg Advocaten in Amsterdam), is het al moeilijk genoeg om NIFP-deskundigen in te schakelen. ‘Ik weet door mijn contacten met psychologen en psychiaters van het NIFP dat men daar niet staat te springen om op te treden voor de verdediging. Maar rechters hechten veel waarde aan rapportages van aan het NIFP verbonden psychiaters en psychologen. Als zij niet voor advocaten optreden uit principiële of andere overwegingen of omdat de baas dat verbiedt, dan dreigt het gevaar dat mensen contra-expertises van vergelijkbare kwaliteit mislopen.’
De terughoudendheid van de deskundigen komt volgens Van Nielen voort uit loyaliteit aan hun broodheer. Veel rapporteurs, en zeker degenen die in vaste dienst bij het NIFP werken, voelen zich volgens haar verbonden met het ministerie van Justitie en Veiligheid. ‘En dus werken velen niet voor de verdediging omdat zij hun reputatie daar hoog willen houden.’ Ook angst speelt een rol: vrijwel alle freelancerapporteurs krijgen hun opdrachten – en dus hun inkomsten – via het NIFP. ‘Het is een klein wereldje, iedereen kent elkaar,’ aldus Van Nielen. ‘En treed je op voor de verdediging, dan word je dat niet in dank afgenomen.’
Dat het inschakelen van aan het NIFP verbonden freelancerapporteurs nuttig is, blijkt volgens advocaat Knoester. Hij kent ‘veel gevallen’ waarbij rapportages leidden tot lagere of geen tbs-eisen. Van Nielen heeft dergelijke zaken niet zelf ervaren, maar beaamt het nut van een door de advocaat ingeschakelde tegendeskundige. ‘Worden er geen vragen gesteld, omdat bij juristen de expertise ontbreekt, dan bestaat het gevaar dat de conclusies en het advies klakkeloos worden overgenomen. Daar moet je als advocaat gespitst op zijn.’
Lieftink pleit voor bedachtzaamheid’ bij advocaten die laveren tussen de NIFP-beperkingen en de kwalitatief hoogwaardige diensten van hun rapporteurs. ‘Zulke rapportages kunnen het leven van je cliënt zo enorm beïnvloeden.’
In gesprek met advocaten
Van Kordelaar erkent dat sommige NIFP-voorwaarden en –gedragsregels voor advocaten inderdaad problematisch zijn, omdat die ‘zich niet goed verhouden tot de strekking van de Wet deskundige in strafzaken en de NRGD-code’. Wat hem betreft staat het NIFP er dan ook voor open om hierover met advocaten te praten. ‘We hebben dat in 2008, toen we het initiatief namen een helpdesk voor advocaten in te richten al eens gedaan met enkele vooraanstaande advocaten, maar er is niets op tegen dat landschap weer eens te verkennen.’ De eerste uitnodiging daartoe gaat op korte termijn de deur uit, zegt Van Kordelaar.
Tekst: Mark Maathuis