Rein Jan Hoekstra stelt zijn leven in dienst van het publiek belang. Als interim-rapporteur onderzoekt hij het dekenale toezicht op de advocatuur. De Tweede Kamer zal hem horen over zijn bevindingen. Een pottenkijker moet volgens Hoekstra kunnen, maar staatstoezicht is niet nodig. ‘Ik heb geen enkele behoefte aan extern toezicht.’

Een kopje zwarte koffie en een glas water staan voor Rein Jan Hoekstra (71) op tafel. Hij zit in een vergaderkamer van de Nederlandse Orde van Advocaten in Den Haag en heeft in de aanloop naar de zitting van de Kamercommissie voor Veiligheid en Justitie tijd vrij gemaakt om zijn mening te geven over het toezicht op de advocatuur.

     Sinds 1 februari 2012 doet Hoekstra als interim-rapporteur onderzoek naar het dekenale toezicht op de advocatuur. Binnenkort zal de Tweede Kamer hem horen om vervolgens te beslissen wanneer het toezichtvoorstel van het kabinet in de Kamer wordt behandeld.

     Hoekstra is vooral bekend als oud-staatsraad. Toen hij in 2011 de leeftijdsgrens bereikte, zwaaide hij af bij de Raad van State. Maar ook na die tijd was hij actief in een trits nevenfuncties: voorzitter commissie toezicht op woningcorporaties, voorzitter evaluatiecommissie nationalisatie SNS Reaal, enzovoorts.               Zijn gedrevenheid typeert hem. Hoekstra was een actieve student: lid van de protestants-christelijke studentenvereniging SSR-Groningen, lid van de Nederlandse Studentenraad, hij zat in de Studentenvereniging voor Internationale Betrekkingen en in de Vereniging voor Wereldrechtsorde en naast dit alles studeerde hij rechten. ‘Ik behoor tot de weinigen die het Romeins recht en het Oud-vaderlands recht gewoon erg interessant vinden.’

     Na zijn studie kwam hij in de advocatuur terecht. ‘Het enige beroep dat ik niet wilde uitoefenen.’ Tijdens de mondelinge bespreking van zijn scriptie vroeg zijn professor wat hij ging doen. ‘Ik zei: “Ik heb dingen uitstaan bij de overheid. De publieke zaak interesseert mij.” “Nee,” zei mijn professor, “u gaat eerst naar de advocatuur. Ik weet een goede plek voor u in Rotterdam”.’ Daar voerde hij een algemene praktijk. Strafrecht, familierecht, vennootschapsrecht, bouwrecht. ‘Deze periode in mijn leven zou ik nooit hebben willen missen. Buitengewoon leerzaam. Maatschappelijk, en ook de toepassing van het recht in de diverse sectoren. Maar het heeft nooit echt mijn hart gekregen. Want een van de dingen die ik vervelend vond, was te moeten afrekenen, financieel, met de cliënten. Nou ja, dat moet je niet vervelend vinden.’

Na de advocatuur wachtte dan eindelijk de overheid. Hoekstra werkte als adjunct-secretaris van de staatscommissie herziening Grondwet (Cals-Donner) en bij de stafafdeling Grondwetszaken van het ministerie van Binnenlandse Zaken. In 1975 ging hij naar het ministerie van Algemene Zaken. Daar werd hij achtereenvolgens raadsadviseur juridische zaken en secretaris-generaal.

     Hoekstra was lid van de Anti-Revolutionaire Partij en later van het CDA. ‘Iedereen behoort lid te zijn van een politieke partij. Daar ben ik heel stellig in. De politiek dringt door tot alle haarvaten van de samenleving. Je hebt je dus ook in te zetten voor de publieke zaak.’

     Daarbij streeft hij ernaar die publieke zaak steeds weer te vernieuwen. ‘Omdat de democratie nooit voltooid is. Wij zeggen dat de democratie een gegeven is. Maar pas op daarmee. Dat is levensgevaarlijk. Dat leidt tot sleetsheid van het systeem. Zorg er nou voor dat die democratie overtuigt. Dat de mensen niet cynisch worden. Maar dat hangt ook van henzelf af.’

     Democratische begrippen als de trias politica zijn volgens Hoekstra geen vanzelfsprekendheid. ‘De trias is uitgevonden om de betrokken partijen duidelijk te maken dat ze onderling betrokken zijn. Alle drie – uitvoerende, wetgevende en rechterlijke macht – behartigen ze een overheidsbelang, elk met een eigen invalshoek. Er moet een onderscheid zijn, maar geen strikte scheiding.’ Hij benadrukt dat ook de advocatuur, die een belangrijke rol speelt bij de totstandkoming van de rechtspraak, een publiek belang te behartigen heeft. Daarom is het volgens hem essentieel dat het toezicht op de advocatuur toetsbaar op orde is.

    In 2010 verscheen het rapport van Arthur Docters van Leeuwen over de organisatie van het toezicht op de advocatuur. Docters van Leeuwen adviseerde het toezicht te ‘objectiveren’. Vervolgens heeft de Orde Hoekstra als interim-rapporteur aangesteld. Hij neemt het toezicht op advocaten door lokale dekens onder de loep en rapporteert hierover. ‘Ik ben mijn loopbaan begonnen in de advocatuur. En een eerste baan vergeet je niet. Zeker niet als die zo intensief is. Ik vind het buitengewoon interessant om dit te doen.’

In zijn onderzoek richt Hoekstra zich op de kwaliteit, integriteit en objectiviteit van het lokale toezicht op advocaten. Eerst verdiepte hij zich in de eerder verschenen rapporten over het toezicht van de Commissie-Van Wijmen (2006) en Docters van Leeuwen. Daarna ging hij zelf het gesprek aan. Met de dekens, adjunct-secretarissen en het ondersteunende personeel van alle lokale Orden. Ook sprak hij met vertegenwoordigers van de raden en het Hof van Discipline. Hij opende een mailbox waar burgers hun ervaringen met het toezicht op de advocatuur naartoe konden sturen. Deze burgers, met name rechtzoekenden, nodigde hij uit voor een gesprek.

     Tijdens zijn onderzoek liet hij zich naar eigen zeggen leiden door zijn nieuwsgierigheid. ‘De eerste gesprekken met de dekens waren verkennend. Ik had niet de illusie dat ik wist hoe het er in Groningen aan toeging, of in Limburg, of Zeeland.’

     Aan dekens stelde Hoekstra vragen als: ‘Hoe organiseert u het toezicht en wat zijn uw prioriteiten?’

     Ook oriënteerde hij zich op het politieke veld. Hij sprak met leden van de vaste Kamercommissie van Veiligheid en Justitie. Dat hielp hem om de bezwaren tegen het huidige toezicht in kaart te brengen. ‘Er ligt natuurlijk een wijziging van de Advocatenwet. En ik ben ook geen vreemdeling in Jeruzalem. De Kamerleden vroeg ik: “Waar liggen volgens u de gebreken in het huidige toezichtmodel? Wat is de noodzaak van extern toezicht?”‘

     In eerste instantie was Hoekstra kritisch in zijn bevindingen. Er bestonden te veel regionale verschillen tussen de manier waarop dekens het toezicht uitoefenden. Het financieel toezicht was volgens hem onder de maat. Dekens hielden te veel klachtgericht, en te weinig actief toezicht. Klachten werden niet per categorie geregistreerd en een uniform registratiesysteem ontbrak. Het behalen van de jaarlijkse opleidingspunten werd volgens hem onvoldoende gehandhaafd.

De urgentie bij de dekens om het toezicht aan te scherpen, ontbrak aanvankelijk,  volgens Hoekstra. Inmiddels is daar volgens hem verandering in gekomen. ‘Dekens hebben zich de doelstelling gesteld dat ze in 2013 proactief 10 procent van de kantoren in hun arrondissement bezoeken en de financiële administratie doorlichten. Ik heb zojuist mijn derde ronde langs de dekens afgerond. Dan vraag ik ook: “Wat is de stand van zaken met betrekking tot het kantorenbezoek? Haalt u de tien procent, zit u erboven, zit u eronder?” Nou, dat ziet er over het geheel genomen heel redelijk uit.’

     In zijn werkagenda, die Hoekstra eind juli presenteerde, beschrijft hij dat inmiddels 178 kantoorbezoeken zijn uitgevoerd. In de tweede helft van 2013 staan er nog 350 kantoorbezoeken op het programma. ‘Het ziet ernaar uit dat ruim 530 advocatenkantoren bezocht zullen worden. Dat is ruim 11 procent van het totaal aantal kantoren. Dat is een goede ontwikkeling.’ Wel merkt hij op dat hij nog niet beschikt over een systematisch overzicht van de resultaten van de kantoorbezoeken met de geconstateerde knelpunten. ‘Dat acht ik noodzakelijk voor een goede verantwoording.’

     De intensivering van het toezicht brengt extra werkzaamheden met zich mee. Om deze te kunnen uitvoeren, adviseert Hoekstra de bezetting van de lokale Orden uit te breiden, en daar zijn lokale Orden volgens hem ook mee bezig. Daarnaast zullen alle leden van de Raden van Toezicht zo veel mogelijk worden ingezet.

     Inmiddels is er ook een landelijk Dekenberaad opgericht waarin de lokale toezichthouders hun beleid op elkaar afstemmen. Er is bovendien een Unit Financieel Toezicht Advocatuur (FTA) tot stand gekomen. Dit bureau, met op dit moment drie financieel deskundigen, houdt zich bezig met het toezicht op de derdengelden, de administratie en de naleving van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Daarnaast is er een Wwft-helpdesk in het leven geroepen waar advocaten terechtkunnen voor informatie over de verplichtingen die voortvloeien uit de wet.

Het optreden tegen advocaten die minder dan twintig opleidingspunten per jaar halen, is een uitdrukkelijk aandachtspunt geworden. Hoekstra: ‘Een strakke handhaving van het halen van de opleidingspunten is hard nodig.’

     In alle arrondissementen wordt sinds 1 januari van dit jaar gewerkt met een uniforme klachtenregistratie. Aan de uniforme wijze van registreren van toezichtactiviteiten wordt gewerkt.

     Als het aan de regering ligt, komt er een door de staat benoemd college van toezicht dat verantwoordelijk wordt voor het toezicht op individuele advocaten. De Nederlandse Orde van Advocaten is hier principieel op tegen omdat het staatstoezicht ingrijpt in de onafhankelijkheid van de advocatuur. De staat is de partij waar advocaten het meest tegen procederen. Diezelfde staat gaat nu beoordelen of advocaten goed functioneren, is een van de bezwaren van de Orde.

     In december van dit jaar rondt Hoekstra zijn onderzoek af. Toch zegt hij het niet storend te vinden voor die tijd al door de Tweede Kamer ondervraagd te worden. ‘Wat dat betreft zit ik niet moeilijk in elkaar. Ik ben belangstellend wat ze willen weten.’

Als rapporteur raadt Hoekstra geen extern toezicht aan. ‘De wet zegt nu: de deken doet het toezicht primair. Zorg er nou voor dat dat toezicht op orde is. Vervolgens kun je er een onafhankelijke systeemtoezichthouder naast zetten. Je moet geen toezicht op toezicht stapelen. Dat leidt tot diffuus toezicht. Dus wat dat betreft roep ik altijd luid: ik heb geen enkele behoefte aan extern toezicht. Maar het is wel een ereplicht van de Orde om het zelf goed op orde te hebben. En dan moet je ook een pottenkijker toelaten.’

     Hoekstra heeft er geen moeite mee als deze ‘pottenkijker’ door de Orde wordt betaald. Hij benadrukt dat het externe college van toezicht, zoals het in het wetsvoorstel van staatssecretaris Teeven omschreven staat, ook voor rekening van de Orde zou komen.

     ‘Deze constructie komt vaker voor. Ik ben voorzitter geweest van het klachteninstituut financiële dienstverlening. Toen werd ik ook door de sector betaald. Ik ben ook door de Kamercommissie van het ministerie van Financiën gehoord daarover, of dat de onafhankelijkheid niet bedreigde. Ik pleeg dan altijd te zeggen: onafhankelijkheid zit in de persoon die het doet, niet in de wijze van betaling.’

     Dat is ook de manier waarop Hoekstra zijn onafhankelijkheid in zijn huidige functie van interim-rapporteur verantwoordt. ‘Het feit dat ik een betaling van de Orde krijg en gefaciliteerd word, bedreigt mijn onafhankelijkheid niet. Waar het mij om gaat is dat de Orde mij geen instructies zal geven. Maar dat komt ook niet op in het hoofd van de Orde.’

Een eindoordeel over het dekenale toezicht heeft Hoekstra nog niet. Wel klinkt hij gematigd positief. ‘Het besef dat er iets moest veranderen, is doorgedrongen. En nu is het een kwestie van meten en nagaan wat de eindstand is. Dekens moeten laten zien waar het toezicht zich op richt en dat moet inzichtelijk zijn van buitenaf. De Orde kan niet alleen zeggen dat het een perceptie is dat er in de advocatuur veel wordt witgewassen. Je zult duidelijk moeten maken dat het een perceptie is die geen enkele realiteitswaarde heeft. Het onderzoek van de financiële administratie van kantoren moet duidelijk maken hoe groot de problemen zijn. Hoe zit het nou eigenlijk? Komen de dekens op het spoor van ongerechtigheden of is alles in orde? Ze zullen dat moeten gaan inventariseren. Dat vind ik hoogst interessant.’

     Hoekstra benadrukt de noodzaak van een goed intern toezichtsysteem dat de advocatuur controleert, de kwaliteit op peil houdt en waar nodig verbetert. ‘Want, dan kom ik weer op mijn stokpaardje, de advocatuur heeft een publiek belang te behartigen in het kader van de rechtsbedeling.’

 

Geboren:
Dokkum, 25 november 1941

Burgerlijke staat:
gehuwd, dochter (34)

Studie:
Rechtsgeleerdheid, Groningen

 

1965-1970:            
Advocaat en procureur bij Bavinck en Hoogenraad in Rotterdam

1970-1975:            
Ambtenaar bij de stafafdeling Grondwetszaken van het ministerie van Binnenlandse Zaken en adjunct-secretaris van de staatscommissie herziening Grondwet (Cals-Donner)

1975-1986:            
Raadsadviseur juridische zaken, ministerie van Algemene Zaken

1986-1994:            
Secretaris-generaal, ministerie van Algemene Zaken

1994-2011:            
Lid van de Raad van State

 

Nevenfuncties (onder andere)

Kantonrechter-plaatsvervanger in Den Haag

Voorzitter onderzoekscommissie lading verongelijkte El-Al-vliegtuig

Lid van Commissie-Van den Haak, de onafhankelijke commissie veiligheid en beveiliging van Pim Fortuyn

Informateur (2003 en 2006)

Voorzitter Commissie toetredingsvereisten juridische beroepen

Voorzitter Nederlandse Juristen-Vereniging

 

Huidige activiteiten

Interim-rapporteur toezicht op advocaten door lokale dekens, Nederlandse Orde van Advocaten

Lid en voorzitter van de evaluatiecommissie nationalisatie SNS Reaal

Lid en voorzitter van de evaluatiecommissie veiligheidsregio’s

Advertentie