Rechters maken ongerechtvaardigd onderscheid tussen advocaten en officieren van justitie, zo schrijft advocaat Hans Oudijk. De laatsten krijgen alle ruimte, de eersten wordt daarentegen de mond gesnoerd. En de Hoge Raad zwijgt.

Wat Jupiter mag, mag een rund nog niet. Of, in mooi middeleeuws Latijn: Quod licet Iovi non licet bovi. Het maken van onderscheid met betrekking tot de speelruimte die iemand krijgt, is van alle tijden en plaatsen. Zelfs het in art. 1 van de Grondwet verankerde discriminatieverbod brengt daarin geen verandering. Want, zo zei mij ooit een rechter, als u mij twee helemaal gelijke gevallen kunt tonen, krijgt u van mij gelijk. Deze onmogelijke opgave gaat natuurlijk eraan voorbij dat de gelijkheid van gevallen moet worden beoordeeld op die paar punten die voor de beoordeling ter zake doen.

Aanleiding voor dit artikel is een recente beschikking van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch op een beklag ex art. 12 Sv tegen een beslissing om niet te vervolgen(1). De feiten van deze zaak zijn op zich niet heel bijzonder: iemand had tegen klager gezegd dat hij een ‘laffe loser’ was en een ‘man zonder ruggengraat’(2). De officier wilde seponeren maar klager wenste strafvervolging van degene die hem had beledigd. Van meet af aan betrof de bijzonderheid de persoon van de beklaagde en de setting waarin de beledigingen werden uitgesproken. Het was namelijk een officier van justitie die bij requisitoir meende de verdachte op deze wijze te moeten (dis)kwalificeren. Een tevoren op schrift gezet requisitoir dat openlijk werd voorgedragen. En daarmee werd het volgens klager een smaadschrift, een gekwalificeerde belediging.

Belediging door een ambtenaar in functie
Maar waar belediging van een ambtenaar in functie extra zwaar wordt bestraft, ligt dit kennelijk anders bij belediging door een ambtenaar in functie. Het hof wijst het beklag af en overweegt daartoe dat ‘aan een officier van justitie de nodige vrijheid moet worden geboden om woorden te kiezen voor zijn of haar requisitoir om zodoende het aan de verdachte ten laste gelegde feit in zijn context te plaatsen’. Het hof merkt vervolgens op dat ‘de grens van de betamelijkheid’ niet zou zijn overschreden en wijst het beklag af.

Over de status van het begrip ‘loser’ bestaat jurisprudentie. Het hof in Leeuwarden had namelijk een dronken studente vrijgesproken van belediging omdat de door haar gebezigde woorden onder de omstandigheden van het geval niet beledigend zouden zijn(3). Die beslissing hield in cassatie geen stand omdat de door de verdachte geuite woorden ‘op zichzelf beschouwd beledigend zijn’ terwijl de omstandigheden waaronder zij werden uitgesproken ‘van onvoldoende gewicht (zijn) om daaraan het beledigende karakter te ontzeggen.’ Deze woorden waren ‘sukkels, ‘klootzakken’, ‘losers’(4) en ‘kankerlijers’(5).

In zijn conclusie voor dit arrest merkt A-G Jörg op dat een uitlating als beledigend moet worden beschouwd ‘wanneer zij de strekking heeft een ander bij het publiek in een ongunstig daglicht te stellen en hem aan te randen in zijn eer en goede naam’ (6). Hij voegt daaraan toe dat het bezigen van in het spraakgebruik erkende scheldwoorden beledigend is in de zin van art. 266 Sr en ‘(i)n het bezigen van dergelijke termen ligt reeds – behoudens contra-indicaties – de strekking om te beledigen besloten’.
Heldere taal en het hof in Leeuwarden heeft de studente na terugwijzing dan ook alsnog veroordeeld (7). Het hof overweegt dat de omstandigheid dat de bewoordingen op zichzelf beledigend zijn, ertoe leidt dat ‘de context waarbinnen die bewoordingen zijn gebezigd in wezen niet langer relevant is. (…) Die omstandigheden zouden enkel van belang kunnen zijn, indien het bewoordingen betrof die op zichzelf niet beledigend behoeven te zijn, maar die wel als zodanig zouden kunnen worden beschouwd door de context waarbinnen zij zijn gebruikt.’

‘Laffe loser’
Een tussenbalans opmakend, constateer ik dat het volgens het Hof Leeuwarden in navolging van de Hoge Raad en diens AG intrinsiek beledigend is om iemand een loser te noemen. Dat begrijp ik op zich ook wel. Loser heeft zonder meer een pejoratieve lading. Als je iemand daarvoor uitmaakt, dan wil je hem gewoon uitschelden, beledigen, diffameren. Je vindt hem volgens Van Dale kennelijk een ‘enorme sukkel’. Datzelfde geldt voor de aanduiding ‘laffe loser’. En zijn bezit van een ruggengraat ontkennen, maakt het er niet beter op. Ik zou (ook gezien de jurisprudentie) zeggen dat deze aanduidingen zonder meer intrinsiek beledigend zijn. Het hof vindt dat in beschikking K12/0466 echter niet (8). Het vindt zelfs met zoveel woorden dat ‘de grens van de betamelijkheid niet is overschreden’.

Toe maar. Als de officier een verdachte uitmaakt voor een ‘laffe loser’ dan is dat zelfs ‘betamelijk’, oftewel het hoort zo. De officier heeft immers in raadkamer aan het hof uitgelegd dat het niet haar bedoeling was om de klager te beledigen. Dat werpt de vraag op wat haar bedoeling dan wel was. Als zij tot uitdrukking wilde brengen dat het handelen van de verdachte volgens haar bepaald niet moedig was, dan had zij dat kunnen doen zonder de hele persoon van de verdachte te diskwalificeren als een laffe loser zonder ruggengraat.

Maar gaat u nu alstublieft niet met een kopie van deze beschikking op zak de straat op om tegen de eerste de beste die u tegenkomt te zeggen dat u hem of haar een laffe loser vindt. Dat is weliswaar volgens het hof betamelijk, maar alleen als u officier van justitie bent. Dan mag u dit op zitting allemaal doen. Anderen (en op andere plekken) mogen dat zeker niet. Dat zou onbetamelijk en zelfs een strafbaar feit zijn, waarvoor u natuurlijk moet worden vervolgd.

Dat overkwam een advocaat in de beklagkamer van hetzelfde gerechtshof ’s-Hertogenbosch, nota bene onder dezelfde voorzitter, in 2011. In een omvangrijke strafzaak ondervond deze advocaat dat verbalisanten als getuigen moeite hadden met het afleggen van ware en volledige verklaringen. Kennelijk in de hitte van de discussie in het kabinet van de rechter-commissaris zou de advocaat ‘sukkel’ hebben gezegd. Nadat de officier de aangifte van de verbalisant had geseponeerd, gaf het hof – na beklag van de verbalisant – bevel tot vervolging van de advocaat (9), die inmiddels terechtstaat voor de meervoudige strafkamer. Toch valt volgens de hierboven geciteerde jurisprudentie van de Hoge Raad ‘sukkel’ in dezelfde categorie als ‘loser’. Er zijn twee verschillen die het verschil in behandeling van de sukkel- en de loserzaak zouden kunnen verklaren.

‘Kritiekloze lakei’
Ten eerste was de advocaat niet aan het pleiten en de officier wel aan het rekwireren. Hoewel ik zou zeggen dat het voordragen van een tevoren in de kalmte van je werkkamer opgeschreven belediging erger is dan een spontane verzuchting, overweegt het hof in K12/0466 uitdrukkelijk dat de officier ‘de nodige vrijheid moet worden geboden om woorden te kiezen voor haar requisitoir’. Kennelijk omvat die vrijheid op dat moment in de procedure in Den Bosch dan tenminste ook het gebruiken van intrinsiek beledigende taal.

Of toch niet?

In 2008 ontnam de voorzitter van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch een raadsman het woord omdat de bewoordingen van zijn pleidooi haar niet aanstonden (10). De raadsman was meermalen gewaarschuwd dat hij de advocaat-generaal, het Openbaar Ministerie en de rechterlijke macht niet mocht beledigen. Het was een politiek getint proces tegen een ‘vredesactivist’ en diens raadsman verwoordde wel heel ongezouten kritiek op de kennelijk door de verdediging ervaren ‘kritiekloze volgzaamheid’ en ‘serviliteit’ bij de rechterlijke macht die zelfs de Hoge Raad tot een ‘kritiekloze lakei’ van de politiek zou reduceren, om een paar verwijten te citeren. De raadsman wordt het woord ontnomen en vervolgens verwezen naar de publieke tribune (11). In cassatie wordt rekwirant niet-ontvankelijk verklaard op het hier relevante punt van het tot zwijgen brengen van de advocaat. Immers, de raadsman het zwijgen opleggen, zo overweegt de Hoge Raad, is ‘een beslissing van de voorzitter ten behoeve van de handhaving van de orde op de terechtzitting. Dat is een handeling waartegen geen beroep in cassatie openstaat’ (12).

In zijn lezenswaardige noot onder het arrest in de NJ betoont Buruma zich weinig gelukkig met de beslissing van het hof; anderzijds vindt hij het ook niet de plaats van de Hoge Raad om de ordebeslissingen van de zittingsrechter te controleren (13). Maar ja, zoals A-G Jörg in zijn conclusie verzucht, men kan toch ook pleiten zonder strafbare feiten te plegen (14)? Natuurlijk kan dat maar het helpt niet altijd. Niet in Den Bosch, tenminste.

Schrijver dezes mocht op 6 maart dit jaar pleiten ten overstaan van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof aldaar. De vordering van de benadeelde partij was volgens de verdediging buiten elke proportie ‘opgepompt’ tot een veelvoud van de daadwerkelijk geleden schade. Toen de raadsman bij pleidooi opmerkte dat het indienen van een dergelijke vordering wat hem betreft zou grenzen aan oplichting, greep de voorzitter in. Met die kwalificatie zou de raadsman de orde verstoren en hij kon inbinden of hem zou het woord worden ontnomen. Pogingen om de gekozen bewoordingen toe te lichten, werden door de voorzitter afgekapt met de mededeling dat hij niet met de raadsman in discussie ging. Deze had vervolgens de keuze: buigen voor het machtswoord van de voorzitter – en zo niet ten volle de verdediging te kunnen voeren – of in het geheel geen verdediging meer te kunnen voeren (15).

Dit verschil tussen de sukkel- en de loserzaak is dus geen verklaring voor het verschil in behandeling dat de beklaagden ten deel werd. Ook bij pleidooi mag een advocaat geen strafbare beledigingen uiten. Hij mag zelfs niet zeggen dat iets op een strafbare handeling lijkt. Doet hij dat wel, dan wordt hem het woord ontnomen en het werken onmogelijk gemaakt. Maar als een vertegenwoordiger van het OM ervoor kiest om de verdachte met beledigende woorden te diffameren, dan acht het hof dit betamelijk.

Nu het moment waarop of het forum waarin de uitlatingen worden gedaan niet ter zake blijkt te doen, resteert als enige relevante verschil tussen de sprekers dat de een officier is en de ander advocaat. En dat wat bij een officier betamelijk is, is bij een advocaat reden hem de mond te snoeren en zelfs zijn vervolging te gelasten. De officier in de rol van Jupiter en de advocaat in die van het rund. ‘Equality of arms’ op zijn Nederlands(16).

Tekst Hans Oudijk, advocaat te Venlo; illustratie: Flos Vingerhoets

Noten
1)  Hof ’s-Hertogenbosch 9 juli 2013, K12/0466, (nog) niet gepubliceerd. Auteur was bij deze beklagprocedure betrokken als een van de raadslieden van klager.
2)  En dus niet ‘laffe gozer,’ wat de Rechtbank Roermond ervan maakte in ECLI:NL:RBROE:2012:BV0488.
3)  ECLI:NL:GHLEE:2007:BB3012, NS 2007, 307.
4) In verbalisanten-Engels staat er ‘loosers.’
5) ECLI:NL:HR:2009:BI5623.
6) ECLI:NL:PHR:2009:BI5623.
7) ECLI:NL:GHLEE:2010:BL3922.
8) Zie noot 2.
9) ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ3626.
10) Arrest gepubliceerd onder ECLI:NL:GHSHE:2008:BC5446.
11) Zie de conclusie van AG Jörg bij het arrest op het in deze zaak ingestelde cassatieberoep, ECLI:NL:PHR:2010:BJ9897.
12) ECLI:NL:HR:2010:BJ9897, r.o. 3.3.
13) Y. Buruma, noot onder NJ 2010, 303. Als de advocaat een deugdelijke klacht over schending van art. 6 EVRM en de eisen van een fair trial in de cassatieschriftuur had geformuleerd – quod non –, dan had hij het de Hoge Raad wel wat moeilijker kunnen maken, zo concludeert ook Buruma.
14) ECLI:NL:PHR:2010:BJ9897, sub 7.
15) De vordering werd overigens niet-ontvankelijk verklaard omdat de behandeling daarvan een onevenredige belasting zou vormen. ECLI:NL:GHSHE:2013:1485, (inhoudelijk) niet gepubliceerd. 
16) Gewone rechtsmiddelen staan tegen beschikkingen van het hof ex art. 12 Sv niet open. De raadsman heeft de PG bij de Hoge Raad in overweging gegeven om tegen de beschikking K12/0466 cassatie in het belang der wet in te stellen.

Advertentie