Wat een domper voor de advocatuur. In zijn eerste troonrede sprak koning Willem-Alexander over het belang van de internationale rechtsorde, maar hij repte met geen woord over de binnenlandse rechtszekerheid. De dag na Prinsjesdag verhaalden verschillende kranten uitgebreid over Defensie. Kan een ingekrompen krijgsmacht wel worden ingezet om de internationale rechtsorde te helpen waarborgen? Aan de gevolgen van de kabinetsplannen voor de Nederlandse rechtsstaat werd nauwelijks een zin gewijd.
Wie de begroting van het ministerie van Veiligheid en Justitie openslaat, ziet ook waarom het zo stilletjes is. Er lijkt niets aan de hand. In de inleiding is te lezen dat dit kabinet wil komen tot een ‘veiliger Nederland’, ingebed in een ‘sterke rechtsstaat’ en dat tegen ‘de achtergrond van een stevige budgettaire opgave’. Daar kan niemand op tegen zijn. Maar nu komt het.
Verderop is te lezen wat die opgave betekent: hogere griffierechten en bezuinigen op rechtsbijstand, wat dat laatste betreft zelfs meer dan eerder was aangekondigd (zie pagina 9).
De verzorgingsstaat maakt plaats voor een participatiesamenleving, stelt het kabinet. Voor de rechtzoekende betekent dit dat hij of zij vaker zelf de portemonnee moet trekken of dieper in de eigen geldbuidel moet tasten. Zeker in crisistijd is het maar de vraag of alle rechtzoekenden dat wel kunnen en dat strookt niet bepaald met de doelstelling om te komen tot een sterke rechtsstaat. Er is dus wel degelijk iets aan de hand.
Voor een groot deel van de advocaten betekent dit een stap terug in financieel opzicht en het ging al niet best, zo blijkt uit het omslagverhaal in dit nummer. Nogal wat advocaten zullen zichzelf opnieuw moeten uitvinden, door bijvoorbeeld neveninkomsten te vinden. En dat treft: dit nummer bevat de bijlage carrière en opleiding, een pleister op de wonde.
Robert Stiphout