Thom Fruin (1869-1945) is de grondlegger van de ereregels voor advocaten. Hij schroomde niet met harde hand ‘het blasoen rein te houden’.
Dat Thom Fruin zich in Rotterdam thuis voelde, is niet verwonderlijk. Ook zijn leven stond in het teken van geen woorden, maar daden. Fruin vestigde zich in het begin van de vorige eeuw in de havenstad en bleef daar, ondanks verzoeken om professor, rechtbankpresident en Hoge Raad-lid te worden, bijna veertig jaar lang praktijk uitoefenen. Die liefde was wederzijds: al snel werd Fruin tot de vooraanstaande advocaten op handelsgebied gerekend, wat zich onder meer vertaalde in commissariaten bij de de Rotterdamsche Scheepshypotheekbank, Unilever en de Holland-Amerika Lijn.
Dat hij betrekkelijk jong – nog geen veertig – en na minder dan tien jaar in de advocatuur tot deken van de Rotterdamse balie werd verkozen, vloeide voort uit zijn bijna grenzeloze respect voor het ambt en de hoge eisen die hij stelde aan de (potentiële) uitvoerders daarvan. ‘Het was hem gegeven,’ is te lezen in Fruins necrologie uit 1946, ‘confrères, wier handelen hij niet in overeenstemming met de eer van den stand der advocaten achtte, wel streng terecht te wijzen, doch ook steeds zo, dat zij zich daardoor niet gekrenkt gevoelden en heengingen in het besef onjuist te hebben gehandeld, terwijl hun een goede les voor het verdere leven was meegegeven.’
Fruins werk bleef ook in de rest van het land niet onopgemerkt. Toen in 1915 de Nederlandse Advocaten Vereniging (NAV) werd opgericht, was het bijna vanzelfsprekend dat hij bestuurslid werd. En in één van de eerste ambities van de NAV – het vastleggen van regels die de stand van de advocatuur moeten waarborgen – is Fruins invloed ook evident. Deze ‘ereregels’ waren namelijk ‘ons kostbaarst bezit’, zo schreef hij in het Advocatenblad van 15 oktober 1920. ‘Dat de eer der Advocatuur ongerept blijve, is een voorwaarde van haar bestaan.’
In diezelfde periode won de NAV een aantal belangrijke slagen. Zo verkreeg zij in 1918 de zeggenschap over toelating tot de balie. Dat advocaten daar voortaan zelf over mochten beslissen, en zo ‘onwaardigen buiten te houden’ was volgens Fruin ‘eene verbetering van groot gewicht. Niet langer zal de Advocatuur de toevlucht zijn voor in de rechtswetenschap gepromoveerden, die in andere functiën hebben gefaald; niet langer zal de gepromoveerde, die de gevangenis verlaat of gefailleerd is, de Advocatuur uit broodwinning kunnen kiezen om haar te schande te maken’. Daarnaast werd besloten het door Fruin zo verfoeide onderscheid tussen procureurs en advocaten op te heffen. Waar de eerste groep slechts voor fouten in hun beroep door de rechtbank kon worden aangesproken, hadden advocaten te maken met een raad van toezicht die al hun handelingen langs de meetlat van de standseer aflas.
Ook voor anderen die de advocateneer konden of wilden beïnvloeden, was Fruin streng. Zo zei hij dat de behandeling van het Wetboek van Strafvordering in de volksvertegenwoordiging had getoond dat ‘advocaten in de ogen van velen – en daaronder van wie men beter mocht verwachten – gelden als dievendokters – om niet te zeggen dievenhelpers. Onze vereeniging zal hebben te strijden tegen zulke op domheid gebouwde vooroordelen’.
Zelf was Fruin ook na zijn afscheid als NAV-bestuurslid in 1920 nog steeds strijdbaar, zeker als de ereregels in het gedrang dreigden te komen. De weigering van de raad van toezicht ‘een manufacturier’ tot de balie toe te laten, was gezien de onverenigbaarheid van beide beroepen dan ook de enige juiste beslissing, zo schreef hij in 1924: ‘Een advocaat kan niet tevens de man zijn die in zijn winkel manufacturen aanprijst en per fiets met een pak stalen in de dorpen die waar aan kramers en boeren afzet.’
Strijdbaar bleef hij ook na het bombardement van 14 mei 1940 waarbij zijn kantoor werd verwoest, maar aan de wederopbouw van zijn geliefde stad heeft hij niet meer kunnen bijdragen. Fruin overleed in 1945.
Mark Maathuis