Volgens Marjan van der List en Diana de Wolff, portefeuillehouders opleidingen en kwaliteitsbeleid in de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten, is er al veel gedaan om de kwaliteit van de advocatuur te bevorderen. De nieuwe beroepsopleiding en een keurmerk voor specialisatieverenigingen moeten zorgen voor nog meer verbetering. ‘Er zijn geen kant-en-klare boekjes meer.’
Nu een hete herfst voorspellen is misschien wat overdreven. Maar zeker is dat de advocatuur een spannend najaar tegemoet gaat. Niet in de laatste plaats komt dit door het wetsvoorstel Toezicht advocatuur waarin staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Fred Teeven (VVD) extern toezicht op de advocatuur voorstelt. De Tweede Kamer zal het voorstel naar verwachting binnenkort behandelen.
Marian van der List en Diana de Wolff, portefeuillehouders opleidingen en kwaliteitsbeleid in de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten, vinden dat er al veel is gedaan om de kwaliteit van de advocatuur te verbeteren. Ruim tien procent van de advocatenkantoren wordt bezocht. Het financieel toezicht krijgt vorm met de nieuwe unit Financieel Toezicht Advocatuur. Het nieuwe kenniscentrum van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft) licht advocaten voor. En sinds januari werken arrondissementen met een uniforme klachtregistratie.
Sinds september mag de Orde aan die lijst een nieuwe, belangrijke, stap toevoegen. De oude eenjarige Beroepsopleiding Advocaten, gevolgd door twee jaar Voortgezette Stagiaire Opleiding, is vervangen door de nieuwe Beroepsopleiding Advocaten. In deze geïntegreerde, driejarige leergang kiest de stagiaire voor een van de drie leerlijnen Burgerlijk recht, Strafrecht of Bestuursrecht en volgt daarin een major van tien dagdelen en bijbehorende keuzevakken. Daarnaast kiest de stagiaire een minor uit een van de andere leerlijnen. Kwaliteit staat volgens De Wolff en Van der List voorop in de nieuwe opleiding.
Op het kantoor van de Orde aan de Neuhuyskade in Den Haag constateren de twee leden van de Algemene Raad dat ontsporingen van individuele advocaten nooit helemaal te voorkomen zijn, hoe het toezicht op de beroepsgroep ook is ingericht. Maar: ‘De beste manier om ontsporingen te voorkomen is bereid zijn om te blijven te reflecteren op je functioneren. En daaraan levert de opleiding een bijdrage’, zegt Van der List. Reflecteren zorgt volgens haar dat advocaten kritisch blijven op hun eigen functioneren en dat verhoogt de kwaliteit als advocaat: ‘Kwaliteitsbevordering is het beste preventieve toezichtmiddel’, stelt de Amsterdamse advocate die in 2010 lid was van de Commissie-Kortmann, die tot de nieuwe opleiding adviseerde, en die nu in de Algemene Raad verantwoordelijk is voor de nieuwe opleiding.
Diana de Wolff is advocaat in Utrecht, waarnemend landelijk deken en heeft binnen de Algemene Raad het aandachtsgebied Kwaliteitsbeleid in haar portefeuille. Levert de opleiding volgens haar straks kwalitatief betere advocaten af? In de nieuwe Beroepsopleiding Advocaten ligt volgens haar in elk geval een zwaar accent op de niet-cognitieve vaardigheden, waaronder beroepsattitude en beroepsethiek. De Wolff: ‘Wie van de universiteit komt, moet nog zoveel leren. Het gaat om het toepassen van kennis en het combineren van kennis met vaardigheden. Dat leer je niet uit boeken, maar al doende. Dan is het wel prettig als daar oefensituaties voor zijn zodat je in de praktijk niet aan je fouten wordt blootgesteld. Daarin voorziet de nieuwe beroepsopleiding.’
Leren leren
Marjan van der List: ‘Het leren leren is belangrijk. Anders dan vroeger zijn er geen kant-en-klare boekjes meer, maar moeten de stagiaires zelf leren met bronnen om te gaan. Ook maken we gebruik van filmpjes. De gebroeders Anker leggen in een café uit hoe ze met hun cliënten omgaan. Een voorzitter van een raad van discipline vertelt over de valkuilen in de Gedragsregels. Een ervaren advocaat geeft tips en trics om de aandacht van de voorzitter te krijgen, als je met je pleidooi begint. Of de stagiaires bekijken een optreden van een advocaat in Pauw & Witteman en bespreken dat tijdens een bijeenkomst.’
Het is volgens Van der List de bedoeling dat de stagiaire plezier in het leren krijgt, omdat hij of zij direct wat aan het gebodene heeft. Het aantal dagdelen dat de stagiaires aan niet-cognitieve vakken besteden, wordt bijna verdriedubbeld: in de nieuwe Beroepsopleiding Advocaten gaat het om in totaal zestig dagdelen in drie jaar, tegenover 23 dagdelen in het eerste jaar van de oude opleiding. En anders dan vroeger wordt ook in het tweede en derde jaar aandacht aan vaardigheden besteed.
In de oude situatie bestond toetsing bij de vakken Praktijkleer, Schriftelijke vaardigheden, ADR (Appropriate Dispute Resolution) en Gedragsrecht hooguit uit een eindgesprek of huiswerkopdrachten. De vakken die daarvoor in de plaats zijn gekomen, te weten Beroepsattitude en ‑ethiek, Schriftelijke vaardigheden, Vaardigheden en ADR, worden alle afgesloten met een vorm van inhoudelijke toetsing.
Ook de cognitieve vakken krijgen natuurlijk aandacht. De materieelrechtelijke vakken zijn met de procesrechtelijke vakken geïntegreerd, en het vaardighedenonderwijs sluit aan bij een van de drie gekozen leerlijnen: Burgerlijk recht, Strafrecht of Bestuursrecht. De opleiding start met een vrijwillige instaptoets waarmee de stagiaire zijn of haar niveau kan bepalen. Zeker na de invoering van het bachelor-masterstelsel vormen de afgestudeerden van de verschillende universiteiten geen homogene groep. ‘Die instaptoets raden we iedereen aan’, zegt Van der List. ‘Voor elk vak is er vervolgens een diagnostische zelftoets die wél verplicht is. Die toetsen geven aan waar de hiaten liggen en leiden de stagiaire naar de juiste informatie.’ Zo wordt de contacttijd volgens haar effectief benut.
Op de vraag wat de nieuwe beroepsopleiding nu betekent voor kantoren die een stagiaire aannemen, antwoordt Van der List dat het voor de kantoren aantrekkelijker wordt. ‘De stagiaire is direct enigszins gespecialiseerd en hoeft geen vakken meer te doen die voor het kantoor geen relevantie hebben. Binnen de gekozen leerlijn gaat men meer de diepte in. Ten tweede is de stagiaire vanaf het begin beter toegerust op de praktijk. Dat komt door het aanbod van vakken en de manier waarop die zijn geïntegreerd en, meer dan vroeger, op de praktijk zijn toegespitst.’ Het kantoor is de stagiaire volgens haar weliswaar wat meer kwijt aan opleidingsactiviteiten, maar daar staat tegenover dat de stagiaire ook vanaf het begin beter voor de praktijk inzetbaar is.
De opleiding besteedt, net als de oude opleiding, geen aandacht aan de advocaat als ondernemer. ‘Commerciële vaardigheden horen niet thuis in de beroepsopleiding’, zegt Van der List. Dat is aan de advocatenkantoren zelf. Wel is er aandacht voor beroepsattitude, een vak dat onder meer inhoudt dat je je kantoor op orde moet hebben.’ Van der List: ‘Beroepsattitude omvat ook de relatie met de cliënt, de manier waarop je je kennis op peil houdt, de organisatie van je praktijk en je kantoor.’
Volgens haar speelt intervisie in de beroepsopleiding een belangrijke rol. ‘In het begin gaat het vooral om kantoorsituaties maar naarmate de praktijk van de stagiaire groeit en hij of zij meer en meer zelfstandig werkt, richt de intervisie zich op inhoudelijke zaken. Daarbij gaat het niet om goed of fout, maar om het reflecteren op je eigen handelen. Het durven nadenken over je eigen functioneren is de motor van alle kwaliteit.’
De stagiaires werken gedurende de hele driejarige opleiding in een vaste groep van veertien cursisten, begeleid door twee mentoren met een gedragskundige achtergrond. Er is veel ruimte voor het bespreken van praktijkervaringen en ‑dilemma’s. Elk jaar vindt een evaluatie plaats met de mentor, waarbij ook feedback van de patroon of de kantoorbegeleider wordt gevraagd. Door de input van het kantoor wordt de opleiding sterker aan de beroepspraktijk gekoppeld. Ook het inbrengen van eigen casuïstiek draagt daartoe bij. ‘Alles is erop gericht om de stagiaires op te leiden tot deskundige en vaardige advocaten, die zich bewust zijn van hun bijzondere positie’, vat Van der List samen. ‘De nieuwe opleiding voldoet aan alle aanbevelingen van de Commissie-Kortmann – ingesteld in 2009, in reactie op de kritiek op de bestaande opleiding – en doet daar nog wat schepjes bovenop.’
De Wolff vult aan: ‘Bij het reflecteren hoort ook de vraag: ben ik toegerust om deze zaak aan te nemen? Bij die afweging gaat het er niet alleen om of je over voldoende kennis voor die specifieke zaak beschikt, maar ook of je de zaak kunt behappen wat betreft tijdsbeslag en kantoororganisatie.’
Stimuleren
Volgens de twee leden van de Algemene Raad is de kwaliteitsontwikkeling met de nieuwe opleiding niet voltooid. Zo wil de Orde ook nog het lidmaatschap van specialisatieverenigingen gaan stimuleren. Die vervullen volgens Van der List en De Wolff een belangrijke rol in de kwaliteitsontwikkeling. ‘Wie lid is van een vereniging als bijvoorbeeld de vFAS, Insolad, de Vereniging van Arbeidsrecht Advocaten Nederland (VAAN), de Vereniging van Letselschade Advocaten (LSA) of de Vereniging van Huurrecht Advocaten (VHA) blijft op de hoogte, voldoet aan de eisen die zo’n vereniging stelt, kan kwalitatief goede cursussen volgen en heeft de gelegenheid tot intervisie’, zegt Van der List. Kwaliteit wordt volgens haar mede bepaald door specialisatieverenigingen. ‘Het is een belangrijk instrument, niet alleen binnen de advocatuur maar ook richting cliënten. Er wordt steeds vaker naar gevraagd.’
Op het jaarcongres in Bussum eind september zal de Orde naar verwachting een keurmerk voor specialisatieverenigingen invoeren om zo het lidmaatschap ervan te stimuleren. Het keurmerk moet aangeven dat lidmaatschap van zo’n vereniging belangrijke toegevoegde waarde heeft, en dat moet het voor het publiek makkelijker maken om een advocaat op een bepaald rechtsgebied te vinden. De Wolff: ‘Uit onderzoek is gebleken dat het daaraan nog weleens schort.’
Het is volgens De Wolff en Van der List goed mogelijk dat specialisatieverenigingen ook een vinger in de pap krijgen bij de nieuwe Beroepsopleiding Advocaten. Zij kunnen accreditatie vragen voor het verzorgen van een of meer leerlijnen. CPO/Dialogue is dan wel de uitvoerder van de opleiding, maar andere opleidingsinstituten kunnen geaccrediteerd worden. Zij verzorgen dan een complete leerlijn, met uitzondering van het vaardighedenonderwijs en de toetsen. Die blijven in handen van CPO/Dialogue. Door een leerlijn te verzorgen kan een specialisatievereniging volgens Van der List en De Wolff zelf inhoud geven aan de opleiding, en desgewenst meer vakken aanbieden dan minimaal vereist is.
De grotere rol van specialisatieverenigingen wil volgens De Wolff en Van der List niet zeggen dat generalisten geen bestaansrecht hebben. Van der List: ‘Een redelijk aantal eenmanskantoren onderhoudt onderling nauwe contacten en organiseert onder meer intervisiebijeenkomsten; dat doen ze heel goed.’ Alleen geldt voor hen, net als voor iedere advocaat, dat zij verantwoordelijk zijn voor hun eigen kwaliteit en alleen zaken moeten aannemen waar ze toegerust voor zijn. Wie de leerlijn Burgerlijk recht met de minor Bestuursrecht heeft gedaan moet geen strafzaken gaan doen, tenzij hij of zij zich daarin schoolt. De Orde helpt de kwaliteit bevorderen, maar, zo stellen De Wolff en Van der List, de advocaat is primair zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit.
Marjan van der List (60) startte na haar studie Nederlands recht in Leiden en Utrecht van 1971 tot 1976 als griffier. In 1978 werd zij advocaat, vanaf 1982 in Amsterdam. Bij Van Doorne cs was Marjan naast de praktijk belast met de opleiding en begeleiding van stagiaires en medewerkers. In 1991 startte zij een eigen kantoor dat naderhand opging in Nolen Van der List. Sinds 2005 oefent zij als advocaat en mediator de praktijk uit die zich voornamelijk richt op vastgoed en familie. Marjan is betrokken geweest bij de beroepsopleiding advocatuur als docent en als lid van de examencommissie van 1998 tot 1996 en het curatorium van 1998 tot 2006. Vanaf 2007 was zij lid van het college van afgevaardigden. Zij maakte deel uit van de Commissie-Kortmann die in 2010 vernieuwing van de stagiaire-opleiding adviseerde. Sinds september 2011 is Marjan lid van de Algemene Raad en onder meer portefeuillehouder van de nieuwe stagiaire-opleiding.
Diana de Wolff (53) studeerde van 1977 tot 1982 Nederlands recht in Utrecht en promoveerde in 1999 aan de Katholieke Universiteit Nijmegen op een proefschrift over de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Van 1983 tot 1993 was zij advocaat in Arnhem en sinds 1998 in Utrecht (Stadhouders Advocaten). In de tussentijds werkte zij als beleidsmedewerker SZW voor GroenLinks in de Tweede Kamer. Van 1999 tot 2007 was zij Eerste Kamerlid voor GroenLinks. Diana is gespecialiseerd in arbeidsrecht en is docent in enkele specialisatieopleidingen. Zij publiceert met regelmaat artikelen over arbeidsrechtelijke deelonderwerpen. Verder is zij plaatsvervangend voorzitter van de Landelijke Commissie voor Geschillen Wet medezeggenschap op scholen (WMS). Sinds 2008 is zij lid van de Algemene Raad, het afgelopen jaar in de functie van waarnemend deken.
Henriette van Wermeskerken