Het lijkt overzichtelijke materie, maar schijnt bedreigt: ook het gezag van gewijsde kan aanleiding geven tot discussie.

 

 

Dineke van Dal

 

 

Art. 236 Rv bevat het leerstuk van het gezag van gewijsde, kort gezegd: de bindende kracht van rechterlijke uitspraken. Op grond van art. 236 lid 1 Rv hebben beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht. Zo wordt beoogd te voorkomen dat een eenmaal beslecht geschilpunt in een volgende procedure opnieuw onderwerp van het partijdebat kan vormen.

 

 

Reikwijdte

Allereerst komt de vraag op aan welke beslissingen gezag van gewijsde kan toekomen. Het moet in elk geval gaan om geschilbeslissingen, dat wil zeggen die procesrechtelijke en materieelrechtelijke beslissingen die noodzakelijk zijn om de concrete rechtsverhouding tussen partijen vast te stellen. Het kan daarbij gaan om beslissingen in het dictum van de uitspraak maar ook om beslissingen in de overwegingen daarvan. Niet van belang is of deze zijn vervat in een tussenvonnis of in een eindvonnis.

     Niet-dragende, ten overvloede gegeven beslissingen kunnen geen gezag van gewijsde hebben (HR 17 mei 2013, NJ 2013, 377). Of er sprake is van een beslissing ten overvloede is een kwestie van uitleg van het betreffende vonnis. Deze uitleg is voorbehouden aan de feitenrechter (HR 12 oktober 2012, NJ 2012, 588).

Het bepaalde in art. 236 Rv is in beginsel analoog van toepassing op beschikkingen. De Rechtbank Oost-Brabant maakte hierop echter een uitzondering voor een beschikking op een verzoek tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht (Rechtbank Oost-Brabant 27 februari 2013, NJF 2013, 215). Ten aanzien van een vonnis in kort geding of een provisioneel vonnis ex art. 223 lid 1 Rv kan evenmin sprake zijn van gezag van gewijsde (HR 16 december 1994, NJ 1995, 213). Dit neemt overigens niet weg dat het opnieuw instellen van een kortgedingprocedure en/of vorderen van een voorlopige voorziening onder omstandigheden misbruik van procesrecht kan opleveren.

     Art. 236 lid 3 Rv bepaalt uitdrukkelijk dat het gezag van gewijsde niet ambtshalve wordt toegepast. Als op dit leerstuk geen beroep wordt gedaan, zal de rechter zich derhalve opnieuw moeten buigen over een reeds beslecht geschil.

     Tot slot, alleen aan uitspraken die kracht van gewijsde hebben, dat wil zeggen dat daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat, kan het gezag van gewijsde toekomen. Indien ontslag van instantie wordt verleend voordat geheel of ten dele einduitspraak is gedaan, gaan eventuele in de betreffende procedure gewezen tussenvonnissen niet in kracht van gewijsde (HR 21 juni 2013, LJN: BZ8317). Van gezag van gewijsde kan dan geen sprake zijn.

 

 

Werking

Een rechterlijke uitspraak heeft slechts bindende kracht tussen de (materiële) procespartijen in de procedure die tot de uitspraak heeft geleid. Daarnaast kan op grond van art. 236 lid 2 Rv het gezag van gewijsde worden ingeroepen door of tegen de rechtverkrijgenden onder algemene of bijzondere titel. Daarmee kan slechts een kleine kring van personen door het gezag van gewijsde worden geraakt. Een op grond van art. 3:305a BW door een belangenorganisatie verkregen rechterlijke uitspraak heeft ook slechts bindende kracht tussen deze organisatie en de gedaagde en niet tevens voor de personen wier belangen zij daarbij heeft behartigd.

     Als aan een beslissing gezag van gewijsde toekomt, kan deze in een volgende procedure – die dezelfde rechtsbetrekking tot onderwerp heeft – niet opnieuw ter discussie worden gesteld. Tussen partijen wordt uitgegaan van de juistheid van deze beslissing, zelfs indien inmiddels anders is gebleken.

     Een goed voorbeeld van een discussie die in het kader van art. 236 lid 1 Rv kan spelen, biedt een uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant d.d. 23 januari 2013 (Prg. 2013, 107). In deze zaak had de rechtbank in een eerder verstekvonnis voor recht verklaard dat de gemeente aansprakelijk was voor het ontstaan en de gevolgen van een aan een fietser overkomen ongeval. De fietser verzoekt de gemeente vervolgens om betaling van een voorschot op de schadevergoeding. De gemeente weigert en stelt dat sprake is van eigen schuld. De fietser start een nieuwe procedure en voert daarin primair aan dat de gemeente zich niet meer kan beroepen op eigen schuld. Het verstekvonnis laat volgens de rechtbank echter ruimte voor het voeren van een eigenschuldverweer door de gemeente. De rechtbank heeft de gemeente in het verstekvonnis immers aansprakelijk geoordeeld, maar heeft zich daarin niet uitgesproken over de vraag of de schade al dan niet mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de fietser zelf kan worden toegerekend. Het beroep op eigen schuld wordt door de rechtbank daarom alsnog inhoudelijk beoordeeld (en vervolgens verworpen).

Kortom, het gezag van gewijsde oogt overzichtelijk maar kan in voorkomende gevallen toch tot discussies leiden.

 

 

    Dineke van Dal is kennismanager bij Van Iersel Luchtman Advocaten N.V. te ‘s-Hertogenbosch.

 

 

 

Download artikel als PDF

Advertentie