De Hoge Raad vult de beslagsyllabus aan. Het hoogste rechtsorgaan heeft een belangrijke prejudiciële vraag beantwoord: conservatoir bewijsbeslag is ook in niet-IE-zaken mogelijk.

 

 

Hugo Bijleveld

 

 

De Hoge Raad heeft op 13 september 2013 een voor de praktijk belangrijke prejudiciële vraag van de Amsterdamse voorzieningenrechter beantwoord: conservatoir bewijsbeslag is volgens de Hoge Raad ook in niet-IE-zaken mogelijk (ECLI:NL:HR:2013:BZ9958).

     Deze vraag hield zowel de praktijk als de wetenschap al geruime tijd bezig. Hoewel een meerderheid van de schrijvers en van de rechtscolleges het erover eens was dat art. 843a Rv in combinatie met art. 730 Rv voldoende grondslag biedt voor bewijsbeslag, bestond daartegen ook significante oppositie. De wetgever, die de gelegenheid had om het bewijsbeslag bij wet te regelen in het kader van het wetsvoorstel inzake de aanpassing van art. 843a Rv, heeft er de voorkeur aan gegeven de beslissing inzake het bewijsbeslag aan de rechter te laten. Die handschoen heeft de Hoge Raad met deze prejudi-ciële beslissing opgepakt, zij het schoorvoetend (volgens de Hoge Raad had een wettelijke regeling van het bewijsbeslag de voorkeur verdiend).

     Waar draait de beslissing om? In art. 843a Rv is de exhibitieplicht geregeld. Op grond van dit artikel kan onder bepaalde voorwaarden inzage, afschrift of uittreksel van bescheiden worden gevorderd, ten behoeve van de bewijspositie van de vorderende partij. Art. 730 Rv maakt het leggen van conservatoir beslag tot afgifte van roerende zaken mogelijk. Volgens de critici biedt art. 843a Rv geen grondslag voor een beslag uit hoofde van art. 730 Rv, omdat art. 843a Rv immers geen vorderingsrecht tot afgifte of levering toekent, maar (slechts) een recht op inzage, afschrift of uittreksel. Daarnaast is betoogd dat het bewijsbeslag een dermate ingrijpend middel is dat dit bij wet dient te worden geregeld. De voorstanders menen dat art. 730 Rv in combinatie met art. 843a Rv wel voldoende grondslag biedt voor het bewijsbeslag en laten voorts meewegen dat de praktijk behoefte heeft aan het bewijsbeslag. De Hoge Raad heeft het pleit dus nu ten faveure van de voorstanders beslecht.

     Wel erkent de Hoge Raad dat het bewijsbeslag een ingrijpend dwangmiddel is waardoor aan de wederpartij of de derde-beslagene aanzienlijke hinder of schade kan worden toegebracht. De Hoge Raad bepaalt dan ook dat het bewijsbeslag met adequate en effectieve waarborgen dient te worden omringd. De Hoge Raad formuleert daartoe de volgende regels:

 

 

Naar aanleiding van specifieke vragen van de Amsterdamse voorzieningenrechter voegt de Hoge Raad daar nog aan toe:

 

 

Toe te juichen valt dat de Hoge Raad, daar waar de wetgever geen thuis gaf, zijn verantwoordelijkheid heeft genomen. Met deze prejudiciële beslissing is de Hoge Raad enerzijds tegemoetgekomen aan de wens van de praktijk ten aanzien van het bewijsbeslag en heeft hij anderzijds daarvoor de nodige waarborgen gegeven.  

 

    Hugo Bijleveld is advocaat bij
Van Doorne in Amsterdam.

 

    Voor een overzicht zie de conclusie van A.G. Wesseling-van Gent, nr. 2.3 t/m 2.14 (ECLI:NL:PHR:2013:BZ9958).

 

 

 

 

Download artikel als PDF

Advertentie