De jonge man die rond 47 v.Chr. voor de rechter werd gebracht, was dat duidelijk niet van plan. Hij was zorgvuldig gekapt en tot in de puntjes verzorgd, en droeg een purperen mantel. En alsof dat nog niet genoeg was, liet hij zich vergezellen door een zwaarbewapende escorte. Zelden had iemand zich zo arrogant voor deze rechtbank gepresenteerd.
Zijn naam? Herodes. ‘Mooie Herodes’, werd hij ook wel genoemd. De telg uit een machtige familie was op zijn vijfentwintigste al bestuurder van de regio Galilea. Daar had hij op wrede manier korte metten gemaakt met een bende van rebellen en criminelen. De leider en een aantal van diens medestrijders had hij zonder vorm van proces ter dood gebracht. Vervolgens was hij door politieke tegenstanders beschuldigd van meervoudige moord.
Er kwam geen uitspraak in deze zaak. De toenmalige vorst Hyrcanus II, die sterk onder invloed van Herodes’ vader stond, greep in. Herodes kon ongestoord verder bouwen aan zijn toekomst, en zo’n tien jaar na de rechtszaak werd hij zelfs koning van de Joden. Dat bleef hij tot aan zijn dood.
Een ambitieuze jongen, de juiste connecties, het bereiken van de top en ten slotte de dood – het is een verhaal dat over vele heersers en heersertjes kan worden verteld. Maar in het geval van Herodes volgde driekwart eeuw later een opzienbarend nawoord. Postuum werd een nieuwe beschuldiging tegen hem ingebracht, en weer wegens meervoudige moord. Het was deze beschuldiging die zijn naam onsterfelijk zou maken: Herodes de Grote staat al een kleine tweeduizend jaar te boek als de man van ‘de kindermoord van Bethlehem’.
De late aanklager was Matteüs, een volgeling van de inmiddels ook niet meer levende religieuze leider Jezus van Nazareth. Matteüs schreef, in wat later het eerste boek van het Nieuwe Testament zou worden, dat ‘Herodes opdracht gaf om in Bethlehem en wijde omgeving alle jongetjes van twee jaar en jonger om te brengen’ (Matteüs 2:16).
Deze passage is sindsdien in talloze kerken ter wereld telkens weer als waarheid uitgesproken. Kunstenaars hebben gezorgd voor de bijpassende gruweltableaus, opgebouwd uit drie vaste elementen: soldaten met getrokken zwaarden, bloederig doorstoken baby’s, en wanhopig treurende of nog om het leven van hun kind smekende moeders. Vaak staat koning Herodes ernaast om de door hem bevolen slachting te overzien. Zo is de kindermoord van Bethlehem de geschiedenis ingegaan.
Inmiddels leven we in tijden waarin de nieuwtestamentische teksten kritischer worden gelezen. Zelfs veel christenen vermoeden niet meer achter elk woord een goddelijk keurmerk. De vraag kan nu worden gesteld: was Herodes de Grote inderdaad schuldig aan de Bethlehemse kindermoord? Heeft die kindermoord eigenlijk wel plaatsgevonden? Wat zijn de bewijzen à charge en wat de bewijzen à decharge? Daarom alsnog een zo eerlijk mogelijk tribunaal, met niet alleen een aanklager, maar ook een verdediging.
Opnieuw staat Herodes de Grote als verdachte voor ons, fraai gecoiffeerd, trots en onbuigzaam in zijn purperen mantel, en nauwelijks van zins om zich te onderwerpen aan ons oordeel. Maar nu, anders dan toen, tellen alleen de feiten.
Het verhaal van Matteüs, waar de aanklacht zich op baseert, gaat als volgt. Koning Herodes hoorde dat in Judea magiërs uit het oosten waren gearriveerd ‘om de pasgeboren koning van de Joden eer te bewijzen’. Hij schrok hier erg van, en ging te rade bij hogepriesters en schriftgeleerden. Zij wisten hem te vertellen dat er een profetie bestond over een messias die in Bethlehem geboren zou worden: ‘een leider die het volk Israël zal hoeden’. Daarop verzocht Herodes de bezoekers uit het oosten om hem een bericht te sturen zodra zij het kind hadden geïdentificeerd. Toen dat maar niet gebeurde, zou hij dan het beroemde moordzuchtige bevel hebben gegeven.
De fictieve aanklager van nu ziet in dit relaas een duidelijk motief voor de massamoord: Herodes werd geconfronteerd met een rivaal. Een baby nog, maar wel een baby die met Herodes’ titel werd aangeduid: koning van de Joden. Dat op zich al zou voor menig heerser een reden zijn om actie te ondernemen.
Hieraan kan nog worden toegevoegd dat Herodes’ positie als koning allerminst vanzelfsprekend was. Vóór hem had de dynastie van de Hasmoneeën de kroon anderhalve eeuw lang in bezit gehad, en Herodes had deze niet zonder moeite van hen afgepakt. Hij had er jarenlang politiek voor moeten laveren, en ook het nodige militaire geweld moeten gebruiken. En eenmaal koning had hij voortdurend te kampen met verongelijkte rivalen die de kroon weer van hém wilden afpakken.
Alle reden dus om meteen toe te slaan nu een nieuwe pretendent zijn positie bedreigde. Het wemelt in de wereldgeschiedenis van de vorsten die een pretendent uit de weg hebben geruimd, baby of niet. Waarom zou Herodes anders zijn?
Nu zou de verdediging kunnen aanvoeren dat de aanklacht niet enkelvoudige moord luidde, maar massamoord! Zo’n excessieve daad werd toch niet door het veronderstelde motief gedekt? Immers, de onbekende rivaal zou nog geen twee jaar oud zijn, wat betekende dat Herodes tijd genoeg had om diens identiteit te achterhalen en maatregelen te nemen.
Als antwoord kan de aanklager nog eens het verhaal van Matteüs onder de aandacht brengen. Want dat vermeldt dat het kind niet alleen ‘koning van de Joden’ werd genoemd, maar ook ‘messias’: het werd dus gepresenteerd als een goddelijke leider. Dít was de extra prikkel die Herodes aanzette tot massamoord. Juist het hardnekkigste en gevaarlijkste verzet tegen Herodes’ bewind kwam uit religieuze hoek.
Dat verzet had twee gronden. Allereerst: Herodes was geen Jood. Zijn beide ouders waren etnische buitenstaanders. Zijn moeder stamde uit Arabië; zijn vader was een Edomiet. Daarbij: Herodes was dik bevriend met Rome. Toen de Romeinen in 63 v.Chr. in de regio arriveerden, had zijn vader al handig aangepapt met hun leider Pompeius, en zich met diens steun opgewerkt tot de sterke man achter de al genoemde vorst Hyrcanus II.
Gruwel
Tegen de tijd dat Marcus Antonius heerser van het oostelijke Romeinse Rijk werd (43 v.Chr.), was het aan Herodes om dat kunstje te herhalen. Dat verliep meesterlijk, ook vanwege de zak geld die hij meebracht. Dus toen hij de strijd aanging om zelf de kroon te verwerven, steunde de Romein hem volledig. Quid pro quo, uiteraard; Antonius kreeg er een loyale vazal voor terug in het voor hem strategisch belangrijke Judea.
Dit alles was de Joodse leiders een gruwel. Een niet-Jood, die met hulp van een vreemde mogendheid de troon had gekaapt. Die op de tempel voor de Joodse eredienst de gouden adelaar zette die de Romeinse macht symboliseerde. Die op nog allerlei andere manieren de heilige identiteit van het volk Israël bedreigde. Vanaf dag één was de religieuze factie voor Herodes een vijand die vanwege grote invloed op de bevolking levensgevaarlijk was.
Zo gezien ligt het motief voor de massale kindermoord van Bethlehem voor de hand. Uiteraard was Herodes bang dat een goddelijke troonpretendent, baby of niet, in handen van het religieuze verzet een beslissend wapen zou zijn. Dat moest hij koste wat kost voorkomen. In zijn eigen belang, én in dat van Rome.
Wat de praktische uitvoering betreft, die was geen probleem voor een koning die een leger voorhanden had. Maar had Herodes er ook het karakter voor? Dat kan de aanklager vragen aan de Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus, geboren in het jaar dat Herodes koning werd. Hij was degene die de rechtbankscène met de in purper geklede jonge Herodes aan ons overleverde, en in zijn geschriften staan nog veel meer typeringen die de aanklager kunnen helpen.
Herodes werd volledig door eerzucht beheerst. Hij was bloeddorstig. En hij leed aan een steeds sterker wordende paranoia: ‘Zijn argwaan en haat betroffen allen. En omdat hij permanente verdenking beschouwde als een veiligheidsmiddel, paste hij dat onophoudelijk toe, ook op mensen die het niet verdienden’.
Er is nog een andere rechtbankscène waar Flavius Josephus kleurrijk over vertelt. Een waarin Herodes – een zestiger inmiddels – een heel andere rol vervulde: niet die van arrogante aangeklaagde, maar die van getormenteerde aanklager. De beschuldigden waren twee van zijn eigen zoons.
Dat kwam zo. Nadat Herodes koning was geworden, was hij getrouwd met Mariamme, een meisje uit het door hem opzijgeschoven Hasmoneese vorstenhuis. De twee aangeklaagde jongens kwamen uit dat huwelijk voort. Kwade tongen hadden Herodes al eerder ingefluisterd dat Mariamme loyaler was aan de Hasmoneeën dan aan hem, wat gevaarlijk was voor zijn positie. Daarop had hij Mariamme laten executeren.
Nu was er dus zo’n zelfde gerucht over hun twee zoons. Tijdens de zitting ging Herodes als een dolleman tekeer. Woedend en agressief bracht hij zijn beschuldigingen naar voren. De rechters kregen van hem niet eens kans om de bewijzen te toetsen. Op deze manier was er maar één uitkomst mogelijk: de jongens werden ter dood gebracht. Een paar jaar later bleek hun halfbroer hen vals te hebben beschuldigd, om zelf troonopvolger te kunnen worden.
Het beeld is duidelijk: als Herodes maar dácht dat zijn leven of positie gevaar liep, sloeg hij vernietigend toe. Hij ontzag zijn familie en zijn dierbaarste vrienden niet; zelfs zijn eigen kinderen bracht hij om. Wie kan betwijfelen dat zo’n man, als hij zich maar voldoende bedreigd voelde, in staat was om ook ándermans kinderen te doden?
Gewetenloze gek
De zaak tegen Herodes lijkt sterk. Maar een eerlijk tribunaal geeft ook ruimte aan de verdediging – en daarvoor kan Flavius Josephus nog even in het getuigenbankje blijven zitten. Een van zijn geschiedenisboeken, De oude geschiedenis van de Joden, bericht gedetailleerd over Herodes’ regeerperiode, en wie daar wat meer in leest, leert dat Herodes helemaal niet zo’n gewetenloze gek was die altijd over lijken ging.
Neem om te beginnen de executies van Mariamme en haar zoons. Herodes ging daarbij bepaald niet overhaast te werk. Sterker nog: hij ondernam pas actie na langdurige, soms zelfs jarenlange twijfel en weerstand tegen geruchten en beschuldigingen, en ten koste van grote wroeging. Bovendien gaf het ronduit achterbakse gedrag van zijn familieleden genoeg terechte aanleiding tot dit wantrouwen.
Herodes doodde hen uiteindelijk, en ja, ook vele anderen. Maar Josephus vertelt dat Herodes zich vaak genoeg genadig toonde in situaties waar een waarlijk nietsontziend man dat niet zou hebben gedaan. Kortom, met de karakterpsychologische argumentatie kan het twee kanten op.
Sterker is het binnenlands-politieke argument dat de verdediging tot haar beschikking heeft. Josephus verhaalt hoe Herodes vanaf dag één zijn uiterste best deed om de gunst van het Joodse volk te winnen. Hij ambieerde geen terreurbewind; hij wilde echt koning van de Joden zijn.
Dat charmeoffensief begon hij direct nadat hij met hulp van Marcus Antonius Jeruzalem had ingenomen. De Romeinse soldaten begonnen daar aan een grootscheepse moordpartij die bijna klinkt als een voorafschaduwing van de vermeende Bethlehemse kindermoord: ‘Kleine kinderen, bejaarden, vrouwen, hoe zwak ze ook waren, niemand werd ontzien’. Herodes wilde hier echter niets mee te maken hebben. Als eerste regeringsdaad stuurde hij zijn eigen troepen op pad om het moorden te stoppen. Dat lukte niet, maar de intentie was er.
Zo zijn er meer voorbeelden. Josephus vertelt niet alleen over Herodes’ eerzucht en hardvochtigheid, maar ook over zijn vrijgevigheid en ‘de weldaden die hij aan alle mensen bewees’. Toen er een hongersnood en een vernietigende epidemie heersten, organiseerde hij een massale import van hulpgoederen, die hij uit eigen zak betaalde. Alles om het volk voor zich te winnen, en inderdaad sloeg de publieke opinie toen om.
Zou iemand die zoveel moeite deed om als koning van de Joden geaccepteerd te worden dat later zo onhandig willen verspelen?
Het zijn tegenwerpingen die Herodes in een ander licht plaatsen, maar vrijspreken doen ze hem nog niet. Centraal in het requisitoir van de aanklager stond immers dat overtuigende motief; het zich ontdoen van een uiterst bedreigende rivaal. Wat kan daar nog tegenin worden gebracht?
Het antwoord op die vraag is: het is in dit geval irrelevant. Een motief is alleen van belang als de misdaad ook echt heeft plaatsgevonden, en daar is geen enkel bewijs voor. Niets dan alleen het verhaal van Matteüs, een man die pas een paar generaties later leefde.
Flavius Josephus kan het getuigenbankje verlaten; nergens in zijn gedetailleerde geschriften wordt de massale kindermoord genoemd. Andere klassieke geschiedschrijvers hoeven niet te worden opgeroepen, want ze zwijgen er allemaal over. En zelfs in de andere delen van het Nieuwe Testament wordt de slachting niet genoemd.
In het licht van de omvang van de vermeende moordpartij is dat massale zwijgen hoogst merkwaardig, en een goede reden om aan de betrouwbaarheid van Matteüs’ getuigenis te twijfelen. Maar dan is de vraag: waarom zou hij zoiets verzonnen hebben?
Terug naar de precieze bewoordingen van zijn beschuldiging. Wat opvalt, is dat Matteüs geen beschrijving geeft van de moordpartij zelf. Hij noemt alleen Herodes’ opdracht om in Bethlehem en omgeving alle baby’s om te brengen. Wat er direct op volgt is dit: ‘Zo ging in vervulling wat gezegd is door de profeet Jeremia: “Er klonk een stem in Rama, luid wenend en klagend. Rachel beweende haar kinderen en wilde niet worden getroost, want ze zijn er niet meer.”’ (Matteüs 2:17-18).
Het verhaal van de kindermoord is daarmee niet meer dan een nauwelijks verhulde poging om elementen uit Jezus’ leven te koppelen aan profetieën uit het Oude Testament. Met als doel er religieuze geloofwaardigheid aan te geven. Matteüs was niet bezig met de beoefening van feitelijke geschiedschrijving; hem ging het erom zo veel mogelijk mensen te overtuigen van zijn boodschap.
Sommigen zouden misschien verwachten dat de verdediging nog ten overvloede aanvoert dat Herodes het sterkste alibi had dat maar bestaat: hij stierf in 4 v.Chr., en was dus allang dood en begraven ten tijde van het delict. Maar dan zou de aanklager kunnen opveren om erop te wijzen dat de vijfde-eeuwse opsteller van de kalender waarop de christelijke jaartelling is gebaseerd een foutje heeft gemaakt. Hedendaagse historici denken dat Jezus’ geboorte waarschijnlijk plaatshad rond 6 v.Chr.
Geen alibi dus. Wel zou dit punt de verdediging kunnen verleiden tot een uiterst speculatief, maar onweerstaanbaar slotakkoord. Want rond 6 v.Chr., dat was nu net de periode waarin de executie van Herodes’ eigen kinderen viel. Zou het kunnen dat die onmenselijke daad zo’n indruk op het collectieve geheugen had gemaakt, dat Matteüs er heel gemakkelijk zijn eigen draai aan kon geven? Van Herodes de kindermoordenaar naar Herodes De Kindermoordenaar is maar een heel kleine stap.
• Dit artikel verscheen eerder in het Historisch Nieuwsblad (nr. 12/2012).
Afke van der Toolen