Oud-advocaat en SP-Kamerlid Jan de Wit onderzocht als voorzitter van de Parlementaire Enquêtecommissie Financieel Stelsel de beroepsethiek in de bankenwereld. Omwille van de beroepsethiek binnen de advocatuur is volgens hem extern toezicht nodig.

Ruim vijfentwintig jaar lang was Jan de Wit prakiserend advocaat in Heerlen, van 1969 tot 1995, zonder dat hij ooit door de deken tot de orde werd geroepen. Pas toen hij midden jaren negentig in de Eerste Kamer werd gekozen voor de Socialistische Partij (SP), kreeg hij problemen met de Gedragsregels van de Orde. ‘We zaten met vijf advocaten in de Senaat. We vonden het een beetje overbodig dat we nog punten moesten halen voor onze bijscholing, omdat we als Eerste Kamerleden natuurlijk precies wisten welke nieuwe wetswijzigingen er doorgevoerd werden. Uiteindelijk hebben we toen een vrijstelling gekregen.’

     In 2003, hij zat inmiddels in de Tweede Kamer, liet de SP’er zich helemaal schrappen van het tableau. ‘De deken in Maastricht wilde dat ik een dure beroepsaansprakelijkheidsverzekering afsloot en dat ik een accountant nam, terwijl ik al jaren geen praktijk meer had. Hij wilde geen uitzondering voor me maken.’

     De Wit nam het zijn deken niet kwalijk. ‘Toezicht in de advocatuur is van cruciaal belang,’ zegt hij. Het Kamerlid ziet dat de reputatie van de beroepsgroep onder druk staat. ‘Als ik in het jaarverslag van het Hof van Discipline en de raden van discipline lees dat het aantal klachten vorig jaar is toegenomen, en ook het aantal schorsingen en berispingen, dan word ik daar niet vrolijk van. In 2012 zijn dertien advocaten voor het leven geschorst. Dat vind ik nogal wat.’

     Hij is ook bezorgd over de onderlinge verhoudingen tussen advocaten. ‘In mijn tijd was er meer ruimte voor een minnelijke schikking. Tegenwoordig is dat veel minder. Advocaten zijn er veel meer op uit een zaak te winnen, terwijl dat niet altijd in het belang van de client hoeft te zijn.’

Advocaten hebben een voorbeeldfunctie, vindt De Wit. ‘Je moet jezelf weten te gedragen. De individuele cliënt moet ervan op aankunnen dat zijn advocaat bij het beheer van derdengeld bijvoorbeeld integer handelt. Maar de beroepsgroep als geheel mag ook bij het grote publiek het vertrouwen niet verspelen.’ Een van de eerste zaken die hij als Tweede Kamerlid aan de orde stelde, was dat advocaten te makkelijk contante betalingen accepteerden, zonder dat ze wisten van de herkomst van het geld. ‘De Orde heeft haar Gedragsregels toen op dit punt aangepast.’

     Belangrijk in de beroepsethiek voor de advocatuur is volgens De Wit de frase uit de advocateneed dat een raadsman of -vrouw geen zaak aanneemt waarvan hij of zij ‘in gemoede’ betwijfelt of ze rechtvaardig is. ‘Een advocaat moet zichzelf afvragen of hij het verantwoord vindt iemand bij te staan. Het kantoor Meijering Van Kleef Ficq en Van der Werf meldt op haar website expliciet dat ze geen kroongetuigen of informanten verdedigt. Dat vind ik prima.’ Als sociaal advocaat in Heerlen, die zich vooral met arbeids- en huurrecht bezighield, hanteerde de SP’er zelf als stelregel dat hij geen werkgevers of verhuurders vertegenwoordigde.

     De Wit is onder meer justitiewoordvoerder voor de SP, maar zijn bekendheid als Kamerlid heeft hij vooral te danken aan zijn voorzitterschap van de Parlementaire Enquêtecommissie Financieel Stelsel. Die onderzocht de bankdrama’s die Nederland de laatste jaren troffen, zoals de nationalisatie van ABN AMRO en het faillissement van de IJslandse internetbank Icesave. In de discussies over de financiële crisis gaat het vaak over de beroepsethiek van de bankiers, en dan vooral over het gebrek daaraan. Bankiers worden aan de borreltafel beschuldigd van ongebreidelde hebzucht. ‘Dat was in Nederland niet het belangrijkste probleem,’ meent De Wit. ‘De perverse prikkels met bonussen speelden wel een rol, maar niet zoals in de VS. Daar verkochten de banken hypotheken aan mensen van wie vaststond dat ze te weinig verdienden. Vervolgens speculeerden ze erop dat ze hun verplichtingen niet konden nakomen. Dat is pas immoreel, maar deze praktijken zijn we als enquêtecommissie hier in Nederland niet tegengekomen.’

     Het probleem met de bankensector hier is volgens De Wit veeleer dat zij ook speelde met het vertrouwen van het grote publiek. ‘De spaarder bracht zijn geld naar de bank in de hoop dat het daar veilig was. Vervolgens ging de bank ermee speculeren in credit default swaps en andere riskante, financiële producten. Een commissie uit de bankwereld onder leiding van voormalig ING-topman Cees Maas heeft ook vastgesteld dat de banken hun klanten te veel uit het oog hebben verloren. Ze hebben maatregelen genomen om tot een herstel van vertrouwen te komen, zoals de invoering van een bankierseed.’

     Kamerlid De Wit vindt dat advocaten, net als bankiers, vaak ten onrechte hebzucht verweten wordt. Hij ergerde zich aan een recente uitzending van het praatprogramma Pauw & Witteman, dat advocaten neerzette als poenscheppers met een opzichtige levensstijl. ‘Dat is het beeld in de samenleving van de advocatuur, maar dat klopt niet. Misschien passen advocaten als Hiddema en Spong in dat beeld, maar daarvan zijn er maar een paar in Nederland.’

Geen vetpot
Voor De Wit staat vast dat het in de advocatuur geen vetpot meer is. ‘Er is al twee keer vijf procent afgegaan van de vergoedingen, en dan staat er nog een enorme, nieuwe bezuiniging op de gesubsidieerde rechtsbijstand op stapel.’ De Wit zoekt de verklaring voor het toegenomen aantal tuchtklachten deels ook in het bezuinigingsbeleid. Neem de de vreemdelingenadvocatuur met haar karige vergoedingen. ‘Daar komt het te vaak voor dat een advocaat niet op zitting verschijnt. Dat is einde verhaal voor een cliënt, zo’n zaak kan niet overgedaan worden. Maar asieladvocaten moeten een hoge omzet draaien om toch nog uit de kosten te komen. Ze werken zich drie slagen in het rond, ze reizen het hele land door, en dan kunnen ze toch niet alle zittingen bijwonen.’

     Financiële krapte kan ook een reden zijn voor het misbruik van het derdengeld. ‘Dan denkt een advocaat: het is maar tijdelijk, ik stort het weer terug als er weer geld binnenkomt. Maar dat gebeurt dan niet meer.’

     Tijdens zijn periode in de advocatuur had De Wit er wel moeite mee dat de deken toezicht hield op advocaten. ‘Het is toch te veel, twee handen op een buik. De deken kent jouw zaken, maar jij weet ook dingen van hem. Je beweegt met elkaar mee.’

     De Wit weet, als justitiewoordvoerder van de SP, dat de dekens hun controlerende taak inmiddels serieuzer nemen. ‘Het is heel terecht dat ze het toezicht transparanter maken en het ook proberen te uniformeren.’ Toch vindt hij dat onvoldoende. Om de beroepsethiek in de advocatuur hoog te houden, is een vorm van extern toezicht nodig, stelt hij.

     De Wit: ‘Dat zien we ook in de bankensector. Daarop is de controle van buitenaf ook verscherpt. Hetzelfde geldt voor het notariaat. Op alle sectoren is er meer toezicht gekomen. Ook in de politiek moeten we ons ten overstaan van het grote publiek scherper verantwoorden. Zij is onze externe toezichthouder. We moeten voor haar onze nevenfuncties bekendmaken. Aan de integriteit van politici wordt ook getwijfeld, denk maar aan de affaire met de ex-gedeputeerde Hooijmaijers van Noord-Holland.’

                De Wit is er nog niet uit hoe het extern toezicht op de advocatuur er dan uit moet gaan zien. ‘Het voorstel van staatssecretaris Teeven met een college van toezicht steunen wij in elk geval niet. Hij kiest duidelijk voor een foutief systeem.’

Maarten Bakker

Download artikel als PDF

Advertentie