Hij stuurde aan op een schorsing voor Bram Moszkowicz, kreeg zelf een gegrondverklaarde klacht aan zijn broek, verraste familieadvocaten door te stellen dat ze er bij vechtscheidingen vol in mogen gaan en trok op zijn afscheid als deken van Amsterdam van leer tegen het kabinet. Germ Kemper groeide tijdens zijn dekenschap uit tot stem, gezicht en geweten van de Amsterdamse advocatuur. Hoe denkt hij over beroepsethiek?
Germ Kemper is nooit te beroerd om te vertellen waar het in de advocatuur volgens hem om draait. En het moet gezegd: hij heeft het van alle kanten bekeken. Hij was stagiaire op een groot kantoor, partner bij een klein kantoor, eenpitter. In zes jaar Amsterdams dekenaat – begin november nam hij afscheid – zag hij ook zo het een en ander voorbijkomen. Kemper zet mensen aan het denken – al is het soms maar omdat hij ze in verwarring brengt. Zoals onlangs in het televisieprogramma Zembla.
De advocaat mag in een vechtscheiding alles inbrengen wat nut heeft voor de beslissing – ook als dat wellicht verzonnen is, zei hij toen. Op de vraag waar je naartoe moet als je ex je om de haverklap voor de rechter daagt, antwoordde hij: ‘Daar is niets aan te doen. Het ligt niet aan de advocaat, in het algemeen gesproken.’ Dat de twee vechtgenoten misschien kinderen hebben die er vreselijk veel last van hebben, daar hoefde de advocaat niet bij stil te staan.
Het klonk keihard. Kemper: ‘Het was ook hard. Maar het ging erover of je een advocaat iets kunt aanrekenen in tuchtrechtelijke zin, dus of de tuchtrechter zal ingrijpen. Dat is niet helemaal hetzelfde als de vraag of een advocaat maatschappelijk verantwoord handelt. Wat ik bedoelde, is dat het hoofdprobleem in een vechtscheiding niet aan de advocaat is toe te schrijven. Maar als een advocaat alleen maar doorgeefluik is, geen meerwaarde biedt, zakt hij wat mij betreft wel door het ijs. En dat is iets van de advocaten aan beide zijden. Als de zaak polariseert moeten ze elkaar eens bellen, al is het maar om te zeggen: wij hebben onmogelijke cliënten.’
Het was licht ironisch: kwam er eens een deken op voor de advocaat, werd het hem niet in dank afgenomen. De Vereniging van Familierechtadvocaten Scheidingsmediators uitte haar ongenoegen – ze hadden last van vechtscheiders die uit de woorden van de deken opmaakten dat hun advocaat nu wel een tandje bij kon zetten. ‘Dat is ongelukkig, maar ik heb ook complimenten gehad van advocaten die zeiden: wij doen ons werk in het algemeen heel omzichtig, met veel energie en aandacht. Het is goed op dit punt de rug te rechten.’ Anderen waren het met Kemper eens omdat ze denken: als we er niet vol ingaan, zijn we de cliënt kwijt. ‘Dat bevalt mij weer niet, maar ik begrijp het in zekere zin wel. Je bent als advocaat getraind om het belang van je cliënt te behartigen, en dan is het lastig om iets te zeggen of te doen waardoor het vertrouwen van de cliënt zou kunnen verdwijnen. Dat vergt veel stuurmanskunst.’
En speelt het geld misschien een te grote rol? Lachend: ‘In de toevoegingssfeer kan ik me dat nauwelijks voorstellen. En ik geloof ook niet dat het een drijfveer is voor advocaten om processen op te jagen. Maar meer algemeen: een herwaardering van de manier waarop een honorarium wordt berekend kan geen kwaad. Ik word echt moe van advocaten die wel lijken te denken dat er een soort grondwet is dat een advocaat recht heeft op zijn uurtarief maal het aantal gewerkte uren. Kijk eerst even wat je hebt aangericht.’
Achterkamertjes
Rechtlijnigheid, daar is Kemper niet van. Zo roept hij ook weleens dat hij de pest heeft aan het woord ‘transparantie’. ‘De leukste dingen gebeuren in achterkamertjes.’ Wat bedoelt hij daarmee? ‘Natuurlijk moet je verantwoording afleggen van wat je doet. In dat opzicht ben ik ook blij met de nieuwe stelseltoezichthouder, die ons als dekens bij de les houdt. Maar transparantie lijkt tegenwoordig wel een doel op zich te worden: als het maar transparant is, dan komt het vertrouwen vanzelf.’ Kemper leerde van de bekende, inmiddels overleden advocaat Lowik Eykman: zorg altijd dat er een opening is, een manier voor je cliënt en de wederpartij om er zonder gezichtsverlies uit te komen. Kemper: ‘Dat geldt ook in het dekenaat. Sommige dingen kun je veel beter in stilte regelen. Wat je doet moet effectief zijn, daar gaat het om.’
Een voorbeeld? ‘Met enige regelmaat komt een politieman of een officier van justitie bij mij omdat hij vindt dat een advocaat iets raars heeft gedaan. Dan is een element van mijn beoordeling wat ik verder weet van die advocaat. Het helpt als ik dan op basis van onderling vertrouwen in die achterkamer kan zeggen: het zou mij verbazen als dit kwalijk was. Je zoekt dan eerder naar een andere verklaring. Of juist: het past in het beeld, ik stel een onderzoek in. Die officier zou niet zo gemakkelijk naar mij toekomen als hij wist dat ik die advocaat daarvan meteen op de hoogte moest stellen.’ De deken vangt dus zaken af zonder dat de betrokken advocaat zelf ervan weet? ‘Ja. Maar dat werkt alleen als je elkaar vertrouwt daarin. Als je wederzijds begrip hebt voor elkaars vak en de manier waarop je het uitoefent.’
Vertrouwen speelt ook in de Gedragsregels een grote rol, met name in de verhouding tussen advocaten onderling. Is de daarin in 1992 neergelegde beroepscultuur nog goed toe te passen, of zijn de regels verouderd? ‘Dat valt reuze mee. Die regels zijn ook redelijk flexibel. Goed, er zijn een paar verkeersregels: bijvoorbeeld dat je je niet tot de rechter wendt nadat vonnis is gevraagd, of dat je de wederpartij niet rechtstreeks benadert als hij door een advocaat wordt bijgestaan. Die regels zijn ook in de uitvoering soms lastig, maar gaan toch meer over gezond verstand dan dat er een diepere ethische grondslag is. Maar neem de regel over het schikken van zaken.’ Kemper doelt op Gedragsregel 3, waarin staat dat de advocaat zich voor ogen moet houden dat een schikking ‘vaak’ de voorkeur verdient boven een proces.
‘Vóór 1992 luidde de regel dat een schikking de voorkeur verdient boven een proces. De commissie die de Gedragsregels in 1992 aanpaste – daar zat ik in – heeft dat niet zo algemeen tot uitgangspunt willen nemen. Als cliënten klagen dat een advocaat niet zijn best heeft gedaan om te schikken, en dat gebeurt nog steeds, gaat het nooit over hun eigen advocaat, maar altijd over die van de wederpartij. Daar is die regel niet voor bedoeld: het is een aansporing voor het goede gedrag in brede zin. Het laat zich niet vertalen in een concreet geval. Het gaat om een intentie, en daar kun je iemand niet op pakken. Dat is ethiek: ik ben op aarde om met de gereedschappen die het vak mij biedt tot iets goeds te komen, in elk geval voor mijn cliënt. En het is meegenomen als daar ook anderen van profiteren.’
Op een ander punt vindt Kemper de Gedragsregels iets te toegeeflijk: de behartiging van tegenstrijdige belangen. ‘Er zijn zo veel uitzonderingen geformuleerd dat het voeding geeft aan redeneringen om in een twijfelgeval een zaak toch in behandeling te nemen. Ik vraag dan: waarom zou je het doen? Stel dat de zaak minder goed afloopt dan je hoopt, of je suggereert de cliënt een kort geding toch maar niet te voeren, dan blijft er misschien bij de cliënt iets knagen. De kern is dat je de schijn moet voorkomen dat je door meer wordt bewogen dan alleen het belang van je cliënt. Daar is men dan uiteindelijk wel weer gevoelig voor, hoor. Ik snap wel dat men het bij grote kantoren probeert met een Chinese muur tussen afdelingen die (potentieel) tegenstrijdige belangen behartigen. Het pesterige is: die cliënt hoeft niet te kiezen, die zit bij vier, vijf kantoren. Maar het werkt niet, die muur.’
Die flexibiliteit van de Gedragsregels maakt ook dat ze in verschillende sferen toepasbaar zijn. Kemper is een man van de harde, zakelijke Amsterdamse beroepscultuur. ‘Nadeel van een kleine balie kan zijn dat er zó’n esprit de corps is dat het belang van de cliënt naar de achtergrond verdwijnt. Maar nadeel van zo’n grote balie als Amsterdam is weer dat men minder geneigd is zich te verplaatsen in een ander. Ik had een keer een kort geding tegen een Rotterdamse advocaat die me beloofde dat ze vrijwillig zou verschijnen. Dat vond ik mooi, het scheelt een dagvaarding. Toen ik vervolgens in een zaak tegen een Amsterdamse advocaat zelf riep dat ik wel vrijwillig zou verschijnen, vroeg hij of ik dat dan wel even schriftelijk wilde bevestigen. Toen dacht ik: lazer op, stuur maar een deurwaarder.’
Kemper kan soms ook met zwaar ethisch geschut komen. Hij bepleitte een schorsing in plaats van een schrapping voor Bram Moszkowicz omdat deze volgens hem ‘niet intrinsiek slecht’ was. Moszkowicz reageerde gekrenkt: zijn vader had die woorden gebruikt voor oorlogsmisdadigers. Waarom gebruikte Kemper die woorden? ‘Ik wist niet dat zijn vader die kwalificatie had gebruikt. Het ging om de vraag welke maatregel gepast was voor iemand die wel één- of tweemaal op de vingers is getikt, maar niet de reputatie van een serie boevenstreken heeft. Er was geen indicatie dat Moszkowicz doortrapt was. Doortrapt is als je een val zet voor een ander, hem zeer bewust om de tuin leidt, je van valse stukken bedient. Een criminele inslag. Bij Moszkowicz was meer sprake van gemakzucht, steeds verder gaande wildgroei – en er was nooit een tuinman langs geweest.’
Doortrapt vond Kemper de advocaat die zijn cliënte ondersteunde bij het ontslaan van werknemers om ze vervolgens met een aanvulling op de WW-uitkering weer aan het werk te zetten. De advocaat toonde achteraf bovendien weinig inzicht in eigen falen. Kemper stuurde aan op de in 2010 ingevoerde maatregel van artikel 60ab Advocatenwet: een ‘strafschorsing’ die, in afwachting van een definitieve beslissing, onmiddellijk ingaat. Maar hij kreeg bij het Hof van Discipline nul op het rekest. ‘Ruw samengevat zegt het hof dat je die maatregel moet bewaren voor iemand die lid is van een criminele organisatie en die daar desgevraagd ook niet mee ophoudt. Begrijpelijk op basis van de memorie van toelichting, maar daarmee is ons dit wapen vrijwel helemaal uit handen genomen.’
Appeltaart
Kemper: ‘Je kunt als deken bij de raad van discipline wel een vlotte behandeling van de “bodemzaak” krijgen, dan heb je ook snel een schorsing. Maar dan schorst hoger beroep de maatregel. Een praktische oplossing is dus dat je dan op heel korte termijn een behandeling bij het Hof van Discipline moet kunnen krijgen, dat moet in dat enkele geval te bespreken zijn. Overigens toonde de advocaat in deze zaak in hoger beroep wél inzicht in zijn fout.’ Dat kan natuurlijk ook tactiek zijn. ‘Of iemand het in al zijn vezels meent, daar gaan wij niet over. Dat is de echte ethiek.’
Komt die echte ethiek in de advocatuur nog wel voldoende aan bod, of is men te druk met de buitenkant, het voldoen aan die steeds toenemende stroom aan regeltjes? ‘Daar kan iets inzitten. Maar bij de kantoorbezoeken die de raad van toezicht tegenwoordig aflegt, merk ik toch dat de regeltjes niet als zo’n probleem worden ervaren. Ik ben zelfs twee keer met appeltaart ontvangen. Men is tevreden en redelijk trots om te laten zien hoe men de zaak op orde heeft. En voor ons zijn die bezoeken heel nuttig, je ziet hoe dingen uitwerken in de praktijk.’
In de loop van de tijd heeft Kemper ook de inspiratiebron gevonden om al die verschillende soorten advocaten op dat diepere, ethische niveau te bereiken. ‘Integriteit en onafhankelijkheid bespreek je makkelijker aan de hand van concrete voorbeelden – maar wat spreekt zowel de strafadvocaat aan als de man die alleen met overnames bezig is? Ik put daarvoor uit mijn ervaringen met Lawyers for Lawyers. Ik was in Damascus, dan spreek je mensen die wegens ons vak in gevangenissen terechtkomen. Ongelooflijke helden. Laatst had ik een advocaat op bezoek uit Kameroen. Hij staat mensen bij die wegens homoseksualiteit worden vervolgd en is daardoor zelf in een hel terechtgekomen: vreselijke bedreigingen, ingegooide ruiten, inbraken op kantoor en de politie geeft niet thuis, vrouw en kinderen moesten vluchten naar de Verenigde Staten. Ik vroeg hem waarom hij het dan deed. Hij zei: “Omdat ik advocaat ben”. Heb dát als advocaat in je achterhoofd, draag het mee.’ En wat Kemper zeer bevalt is dat deze helden ook nog kunnen lachen. ‘Het zijn geen zure hemelbestormers, geen mensen met oogkleppen. Soms is hun hele leven verwoest en toch kun je gewoon een leuke avond met ze hebben.’
Doordenderen
Op 30 oktober gaf Kemper het dekenstokje door aan Pieter van Regteren Altena. Hij heeft van het dekenaat het nodige geleerd. Zoals van de tegen hem gegrond verklaarde klacht van Edwin de Roy van Zuydewijn betreffende Kempers uitlatingen over de echtscheidingsperikelen met prinses Margarita. Maakte dat hem kwetsbaar? ‘Er waren natuurlijk mensen die zelf in de problemen waren en dan zeiden: “Ja maar hij…” Maar echt last heb ik daar niet van gehad. Wat ik er wel van heb geleerd is dat ik weleens wat voorzichtiger mocht zijn. En ik heb als deken ook meer leren kijken naar de andere kant van het verhaal. Aanvankelijk dacht ik als een rechtbankpresident of een officier met een klacht kwam soms te snel: dit is foute boel. Ik leerde veel van Lian Mannheims, die portefeuillehouder strafrecht was toen ik begon. Zoals dat je als strafadvocaat primair zélf beoordeelt of je voor twee medeverdachten kunt optreden, eventueel in overleg met de deken. Daar moest het Openbaar Ministerie maar niet tussen gaan zitten.’
Ook advocaten moeten niet te veel uitgaan van het gelijk van hun cliënt en maar doordenderen, besluit Kemper. Is dat een nuancering van het standpunt over vechtscheidingen zoals dat in de media is gekomen? ‘Ja, natuurlijk, dat is precies wat ik aan het begin van dit gesprek bedoelde. Maar het is een paradox: je moet ook een zekere mate van oogkleppen en geestelijk pantser hebben. Ik denk aan de Srebrenicazaak. Er komt niets van terecht als iedereen alleen maar doet wat de vaste jurisprudentie voorschrijft.’
Germ Kemper
Geboren op 24 april 1948 in Leiden
Burgerlijke staat gehuwd, twee kinderen
Studie Nederlands recht, Groningen
1975-1979 Advocaat bij Stibbe, Blaisse en De Jong (nu Stibbe)
1979-2002 Na enige tijd als zelfstandig advocaat aansluiting bij Bouman en Höcker (nu Höcker Advocaten)
1984-1989 Lid Amsterdamse Raad van Toezicht/raad van discipline
2002-2013 Eenmanskantoor Kemper Advocaat
2007-2013 Deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten.
Trudeke Sillevis Smitt