In de nadruk op de advocatuurlijke etiquette is de geest van Visser van IJzendoorn duidelijk zichtbaar. De Haagse advocaat – oprichter van een van de voorlopers van Houthoff Buruma – wordt in 1940 ondervoorzitter van de Nederlandse Advocaten-Vereniging. Hij waarschuwt dan al regelmatig voor het gemis aan structuur en organisatie van de balie. Ook de ‘gebrekkige opleiding’ waardoor iedere afgestudeerde jurist – tenzij die zich al ‘op zijn jeugdige leeftijd als een booswicht heeft doen kennen’ – advocaat kan worden, is hem een doorn in het oog, zo schrijft hij in mei 1941 in het Advocatenblad.
Hoewel hij nog wel de oprichting van een permanent bureau van de NAV kan bewerkstelligen, gaan voor de rest van de oorlog de meeste van Visser van IJzendoorns plannen noodgedwongen de ijskast in. Zo wordt hij ten aanzien van het Advocatenblad in de zomer van 1942 voor een alternatief gesteld: ‘of in een of ander opzicht de vereeniging te onderwerpen aan wat toen de nieuwe orde heette, of (tijdelijk) verdwijnen.’ Geen lastige keuze, maar wel een die ook het einde betekent van de communicatie met en organisatie van de achterban.
Als in december 1945 het Advocatenblad weer verschijnt, schrijft Visser van IJzendoorn – die inmiddels voorzitter van de NAV is geworden – dat ‘met frisschen moed’ de draad wordt opgepikt: ‘het meer dan voorheen aandacht geven aan alles wat advocaten raakt, zoals hunne organisatie, hunne plaats, hunne taak in de maatschappij. (…) Om de noodige verbeteringen te kunnen bereiken, is echter voor alles nodig een reorganisatie waardoor de balie als hechte eenheid naar verbeteringen zal kunnen streven.’ Die eenheid volgt – op papier althans – zeven bewogen jaren later als met de inwerkintreding van de Advocatenwet de Nederlandse Orde van Advocaten een feit wordt. Maar, zo vraagt Visser van IJzendoorn zich af in het eerste Advocatenblad onder de noemer van de Orde, ‘wat zal dit brengen? De nevels, geboren uit de twisten die de geboorte omhulden, zijn nog niet voldoende opgetrokken.’
Wel heeft de kersverse deken een duidelijk idee van wat de Orde zou moeten brengen: een betere opleiding, meer specialisatie, een betere pro-Deoregeling en meer invloed op wetsvorming. En hoewel hij bij zijn afscheid in 1955 schrijft dat ‘daar waar nieuws groeit, verzet rijst’, kan hij toch constateren dat de Orde stappen gezet heeft, onder andere op ‘de zolang verbeide stage-weg.’
Acht jaar na de publicatie van Visser van IJzendoorns Ereregelen in het ‘blauwe boekje’ stelde de Algemene Raad een nieuwe commissie in die moest onderzoeken in hoeverre die Ereregelen voor de advocaten nog voldeden aan de eisen van de moderne samenleving. De uitkomst van dat onderzoek en komst van de ‘Gedragsregels voor Advocaten’ in 1980 heeft Visser van IJzendoorn niet meer meegemaakt: in 1979 overleed hij. Een feit dat gek genoeg in dit blad tot nu toe onvermeld is gebleven.
Mark Maathuis