Er vielen soms harde woorden, maar na bijna drie jaar praten zijn de staatssecretaris en de Orde het met elkaar eens over het toezicht op de advocatuur. Verbindende factor wordt de beoogde voorzitter van het college van toezicht, de landelijk deken.

De Nederlandse advocatuur kan opgelucht ademhalen. Met de aanpassingen van het wetsvoorstel tot herziening van het toezicht op advocaten is staatssecretaris Fred Teeven (Veiligheid en Justitie, VVD) de Orde op een aantal punten in hun principiële bezwaren tegemoetgekomen. Ook lijkt de relatie tussen het ministerie en de Orde in een rustiger vaarwater te zijn gekomen. 

Waar de Orde in september vorig jaar bij de publicatie van de derde nota van wijziging Teeven nog verweet ‘op ramkoers’ te liggen, waarop de staatssecretaris naar verluidt de deur voor verdere discussie letterlijk zou hebben dichtgegooid, lijkt alles nu weer koek en ei. Zo prijst de toelichting bij de vierde nota tot wijziging die op 20 januari werd gepubliceerd de Orde, ‘die zich, binnen alle geledingen, aantoonbaar ingespannen heeft om het toezicht te professionaliseren en te intensiveren. Niet alleen door een toezichtsbeleid te ontwikkelen dat er onder meer in voorziet dat een minimaal aantal advocaten(kantoren) jaarlijks een bezoek ontvangt van de lokale deken in het kader van proactief toezicht, maar ook door het instellen van kenniscentra, zoals de oprichting van de unit financieel toezicht advocatuur en het kenniscentrum Wwft.’ Op zijn beurt was de Orde ook vol lof. ‘Het zijn constructieve gesprekken geweest die uiteindelijk tot dit voorstel hebben geleid,’ aldus landelijk deken Walter Hendriksen. ‘Respect voor hoe het ministerie hiermee is omgegaan.’ 

 

Verbindend figuur

In het nieuwe voorstel is het plan van de baan om het driekoppige college van toezicht – waar ook twee niet-advocaten zitting in zullen nemen – met het toezicht op de naleving door advocaten te belasten. Die verantwoordelijkheid blijft bij de lokale dekens liggen. Deze krijgen ook de bevoegdheid om, in geval van overtreding van bepaalde beroepsnormen, een boete of dwangsom op te leggen. ‘Het kunnen opleggen van deze bestuurlijke maatregelen,’ aldus de toelichting, ‘past bij de eindverantwoordelijkheid voor het toezicht en versterkt voor de lokale deken de mogelijkheden om effectief toezicht uit te oefenen.’ 

Ook nieuw is dat de landelijk deken de voorzitter van het college van toezicht zal worden. Al in een eerdere versie van het wetsvoorstel was opgenomen dat er een advocaat in het college zitting zou nemen om zo de deskundigheid van het beroep van advocaat binnen het college te waarborgen, maar met haar keuze voor de landelijk deken beoogt het ministerie het college nog meer gezag te geven. Tevens is daarmee de onafhankelijkheid gegarandeerd, aldus de toelichting. ‘De landelijk deken wordt benoemd door de advocatuur, waardoor er afstand is tot de overheid.’ Ter voorkoming van het verwijt dat ‘de slager zijn eigen vlees keurt’ mogen de overige twee leden uitdrukkelijk geen advocaat zijn. En om ook hun afstand tot de overheid te waarborgen, kunnen zij geen rechter of ambtenaar zijn en mogen zij slechts door de Orde worden voorgedragen. Hun benoeming vindt vervolgens plaats bij koninklijk besluit.

Met het oog op de uniformiteit zal het college toezien op de werking van het toezicht en de klachtbehandeling door de lokale dekens en de eisen waaraan het advocatuurlijke toezicht moet voldoen. Lokale dekens kunnen dan dus niet langer hun eigen regels opstellen. Daarnaast krijgt de landelijk deken als voorzitter de bevoegdheid lokale dekens aanwijzingen te geven. Deze zijn vervolgens verplicht hieraan gehoor te geven. ‘Hierdoor blijft de verantwoordelijkheid voor de feitelijke uitoefening van het toezicht binnen de advocatuur liggen,’ aldus de toelichting. ‘Wel zal de landelijk deken voorafgaand aan het geven van een aanwijzing hierover de twee andere leden van het college moeten horen, zodat deze hierover vanuit hun eigen, onafhankelijke positie kunnen adviseren. De landelijk deken wordt op deze manier, als voorzitter van het college en de algemene raad, de verbindende figuur tussen de lokale dekens die belast zijn met het toezicht en het systeemtoezicht.’ Ook kan het college lokale dekens om informatie vragen. Bij deze verzoeken geldt echter uitdrukkelijk dat de lokale dekens hun antwoorden zo dienen te formuleren dat die niet tot cliënten herleidbaar zijn. Daarmee blijven de onafhankelijke positie van de advocatuur en de vertrouwelijkheid van cliëntengegevens gewaarborgd. En mocht een lokale deken daarin of anderszins tekortschieten, dan geldt onder het nieuwe regime dat het college de betreffende lokale orde kan voorstellen hem of haar te ontslaan. Tot slot zal het college in het kader van de transparantie regelmatig over het toezichtsbeleid dat de lokale dekens moeten uitvoeren rapporteren. 

Al met al, aldus de toelichting, ‘ontstaat met bovengenoemde aanpassingen en kenmerken van het nieuwe toezichtsmodel een evenwichtig en modern stelsel van toezicht op de advocatuur, dat voldoet aan de eisen van onafhankelijkheid, transparantie, uniformiteit en effectiviteit, terwijl de bijzondere positie van de advocatuur, diens onafhankelijkheid en de vertrouwelijkheid van cliëntengegevens gewaarborgd blijven.’ 

 

Plenaire behandeling

Dat zowel de Orde als het ministerie tevreden is met deze uitkomst, blijkt wel uit hun beider reacties. Zo laat de Orde weten dat ‘er constructief overleg is gevoerd en men is gekomen tot een voor beide partijen acceptabel voorstel. Het nieuwe toezichtmodel biedt de advocatuur voldoende ruimte om, binnen eigen verantwoordelijkheid, het toezicht op professionele en onafhankelijke wijze in te richten en uit te voeren, met inachtneming van de bijzondere positie van de advocatuur in het rechtsbestel’. In een persbericht van het ministerie liet ook Teeven weten ‘blij’ te zijn. Ook gaf zowel de staatssecretaris als de Orde aan de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel ‘met vertrouwen’ tegemoet te zien. 

Daarin werden zij tijdens een procedurevergadering van de vaste Kamercommissie van Veiligheid en Justitie daags nadat het nieuwe voorstel was gepubliceerd op hun wenken bediend toen besloten werd het wetsvoorstel aan te melden voor plenaire behandeling. Lilian Helder (PVV) had weliswaar nog een aantal opmerkingen over de nota van wijziging, maar die konden wat haar betreft in het debat aan de orde worden gesteld omdat ze op de inhoud toezagen. Eerder al had D66 – één van de grootste tegenstanders van het toezichtplan onder de oude invulling – bij monde van commissielid Gerard Schouw laten weten zich in de wijzigingen te kunnen vinden. ‘Teeven kon niet anders dan het wetsvoorstel aanpassen en afzien van het staatstoezicht op de advocatuur. Staatstoezicht invoeren zou een gevaar zijn voor de rechtspraak, slachtoffers en verdachten, zeker gezien een toename van zaken tegen de staat,’ aldus Schouw. ‘Ik ben blij dat staatssecretaris Teeven dit nu ook inziet.’

Die ommezwaai heeft wel de nodige voeten in de aarde gehad. Want hoewel de staatssecretaris en de Orde het al in een vroeg stadium eens waren over het feit dat het toezicht beter kon en moest, was er een groot verschil van mening hoe dat te realiseren zou zijn. Struikelblok bleek gedurende de bijna drie jaar durende discussie tussen de Orde en het ministerie de vraag waar de eindverantwoordelijkheid over het toezicht en de uitoefening van de toezichtsbevoegdheden zou moeten komen te liggen. 

Dat die uiteindelijk bij de Orde komen te liggen, is mede het gevolg van het initiatief van de Orde om het voormalige Raad van State-lid Rein Jan Hoekstra tot interim-rapporteur toezicht advocatuur te benoemen. Die constateerde afgelopen jaar dat het toezicht door de Orde sterk verbeterd was en dat men voortvarend met zijn advies om elk jaar ten minste tien procent van alle advocatenkantoren te bezoeken ter harte had genomen. ‘Deze ontwikkelingen,’ aldus de toelichting bij de nota, ‘en met name het bestendige karakter ervan, brengen mee dat de regering het vertrouwen heeft dat de advocatuur zeer goed in staat is om zelf primair de verantwoording te dragen voor (de uitoefening van) het toezicht.’ 

Hoewel in de toelichting niet genoemd, zal het feit dat er slechts beperkt animo was voor Teevens eerdere voorstellen zeker een rol hebben gespeeld. Zo stelde de Raad voor de rechtspraak over diens eerdere voorstel dat ‘de bevoegdheden die staatssecretaris Teeven wil toekennen aan een college van toezicht voor de advocatuur, de Raad voor de rechtspraak nog steeds te ver gaan’. Ook de Hoge Raad en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak waren kritisch en zelfs vanuit België waren tegengeluiden te horen. Namens de Orde van Vlaamse Balies liet voorzitter Eddy Boydens in een brief aan de voorzitters van de Tweede en Eerste Kamer weten ‘de principiële bezwaren die reeds door heel wat advocaten in Nederland werden geuit’ te onderschrijven. 

Wanneer het wetsvoorstel door de Tweede Kamer behandeld wordt, was bij het ter perse gaan van dit Advocatenblad nog niet bekend. De Orde verwacht dat het niet voor 1 januari 2015 in werking zal treden.

Mark Maathuis

Advertentie