Oog hebben voor het slachtoffer is prima, maar niet door de advocaat van de verdachte. Daar zijn andere instituten geschikter voor.
In zijn stuk ‘Mediation in het voordeel van cliënt en slachtoffer’ pleit Alrik de Haas ervoor dat de advocaat in de voorbereiding van de zaak aandacht besteedt aan de gevolgen van het strafbare feit voor het slachtoffer. Verder pleit hij ervoor om de cliënt te vragen of deze spijt heeft en of de cliënt dit aan het slachtoffer kenbaar wil maken. Hij wil daarbij zijn eigen cliënt middels een indringend gesprek bevragen over wat zich heeft afgespeeld.
Herstelbemiddeling dient, aldus De Haas, niet alleen een mogelijk lagere straf, maar de cliënt zou ook iets kunnen goedmaken van wat hij heeft gedaan en daarmee van zijn schuldgevoel kunnen afkomen. Ook hecht de auteur waarde aan het belang van een herstelgebaar van de verdachte of dader jegens het slachtoffer en de maatschappij. Hij stelt daarbij: ‘Advocaten hebben vanuit hun partijdigheid en moraliteit de verantwoordelijkheid om ook in het belang van het slachtoffer te denken.’
Ik ben het van harte eens met de oproep om oog te hebben voor de nieuwe regeling van art. 51h Sv. Op zichzelf beschouwd kan bemiddeling tussen het slachtoffer en de verdachte ook veel voordelen bieden voor beide partijen. In zoverre deel ik de conclusies en analyse van De Haas. Maar voor wat betreft de rol van de advocaat bij die bemiddeling, ligt dat wat mij betreft toch echt anders.
Uit de totstandkomingsgeschiedenis van art. 51h Sv blijkt duidelijk dat het hier gaat om een (civiel) proces in een (straf)proces. Daarbij moet de vraag zijn welke taak en verantwoordelijkheid de advocaat in dat strafproces heeft. En die taak is duidelijk. Hij moet uitsluitend het belang van zijn cliënt dienen en zich niet laten leiden door andere belangen dan die van zijn eigen cliënt. De cliënt op zijn beurt moet er ook op kunnen vertrouwen dat zijn advocaat alleen zijn belangen behartigt en niet die van de andere procespartijen.
De advocaat is volstrekt partijdig en heeft daarmee geen publieke verantwoordelijkheid of taak. Hij hoeft niet aan waarheidsvinding te doen en is de raadgever en vertrouwenspersoon van zijn cliënt. Dat is de taakopvatting van de advocaat en die verhoudt zich slecht tot de oproep van De Haas om als advocaat het mediationverhaal op te werpen vanuit ‘de verantwoordelijkheid om ook in het belang van het slachtoffer te denken’.
Natuurlijk kan de advocaat zijn cliënt daarover adviseren en het kan in voorkomende gevallen ook echt in het belang van de verdachte zijn om het traject in te gaan. Maar ik zou dan toch willen voorstellen dat conform de regeling van art. 51h Sv in eerste instantie het Openbaar Ministerie en politie of desnoods de reclassering het voortouw nemen bij het vroegtijdig informeren over de mogelijkheden van het traject ex art. 51h Sv. Die aanpak past niet alleen beter bij de taakstelling van de advocaat, het lijkt me ook beter voor de vertrouwensrelatie tussen advocaat en verdachte.
Zo gaat dat ook in overleveringszaken waarbij de zogeheten verkorte procedure aan de orde is. De aangehouden persoon kan dan kiezen zonder procedure snel naar het opeisende land te vertrekken. Het is de politie (en soms het Openbaar Ministerie of zelfs de rechter-commissaris) die de cliënt dan voorlicht over die snelle procedure (waarbij rechten worden opgegeven), vervolgens is het de taak van de advocaat om vragen te beantwoorden en te adviseren of die verkorte procedure wel in het belang van zijn cliënt is, waarbij alleen dat laatste belang relevant is voor de te nemen beslissing.
De verdachte moet te allen tijde het vertrouwen hebben dat zijn advocaat voor hem door het vuur gaat en zijn belang vooropstelt. Dat vertrouwen zou weleens ondermijnd kunnen worden indien de advocaat in een vroeg stadium begint over herstelrecht en ge-noegdoening naar het slachtoffer. Dat is nu eenmaal niet waar het strafproces om draait.
Robert Malewicz is advocaat bij Cleerdin & Hamer Advocaten in Amsterdam en advocaat-redactielid van het Advocatenblad.