Uitspraak Hof van Discipline verplicht werknemersadvocaat preciezer te worden bij betaling door de (ex-)werkgever. Maar hoe?
Betrekkelijk vaak betaalt een werkgever de kosten van rechtsbijstand die de werknemer maakte. Daar is vaak alle reden voor, zeker wanneer het de werkgever is die ervoor zorgde dat een werknemer rechtskundige hulp nodig had. Met enige regelmaat wordt in sociale plannen dan ook opgenomen dat een werknemer op kosten van de werkgever een rechtshulpverlener mag raadplegen bij een aanstaand ontslag of een in het vooruitzicht gestelde afvloeiingsregeling. Veelal wordt daarbij afgesproken dat de declaratie ten name wordt gesteld van de werkgever.
In een voor de advocatenpraktijk belangrijke uitspraak heeft het Hof van Discipline1 een uitspraak gedaan in een geval waarin werd afgesproken dat de werkgever de kosten van haar gemachtigde en de proceskosten zal vergoeden. Het gaat om een bedrag van maximaal vierduizend euro inclusief btw, waartoe werknemers ‘gemachtigde een nota met specificatie aan werkgevers’ gemachtigde zal doen toekomen’.
Om met het goede nieuws te beginnen: het hof overweegt dat er op zich niets mis is met een afspraak dat de werkgever de kosten van de advocaat vergoedt. Het gaat om de uitvoering van een dergelijke afspraak. Er is volgens het hof niets aan de hand als de advocaat zijn declaratie op naam van de werknemer stelt, deze vervolgens naar de werknemer stuurt, waarna de werkgever het afgesproken bedrag aan de werknemer vergoedt.
Het minder goede nieuws voor de advocate in kwestie is dat het hof hard oordeelde over het voorgelegde geval. Het gebruikte zelfs in verband met de wijze van declareren driemaal het woord fingeren/gefingeerd. Door de wijze van declareren zou de advocate een vooraf tot stand gekomen opdracht-relatie fingeren tussen haar en de werkgever met onder meer het gevolg dat de werkgever de in rekening gebrachte btw kan verrekenen. Het hof vond overigens het btw-aspect niet eens het zwaarst wegen. Of in casu btw was verrekend, stond niet vast. Het ging het hof vooral om het fingeren van een rechtsrelatie.
Het hof oordeelde het dekenbezwaar gegrond en legde de maatregel van waarschuwing op, zoals ook de raad van discipline had gedaan omdat het de verweten gedragingen te ernstig vond om zonder maatregel af te doen. Een benadering als die van prospective overruling zou beter zijn geweest opdat de praktijk zou hebben geweten waaraan zij toe is in toekomstige, soortgelijke gevallen. Het is niet voor niets dat diverse Raden van Toezicht hebben gewezen op de uitspraak van het hof en schreven erop te vertrouwen dat ‘u uw handelwijze, (– die nogal bestendig is (geweest) (!) –) waar nodig, zult aanpassen’.
Met zijn uitspraak schept het hof duidelijkheid. Een werknemersadvocaat moet preciezer worden als het gaat om betaling van zijn werkzaamheden voor zijn cliënt door de (ex-)werkgever. Er zullen aangepaste afspraken gemaakt gaan worden in beëindigingsregelingen en in andere voorkomende gevallen. Uit de te maken afspraken én de declaratie moet de (aard van de) rechtsrelatie zijn op te maken.
Het hof geeft zelf een voorzet middels de genoemde ‘niets-aan-de-hand-regel’: de werknemer ontvangt én betaalt zelf de op zijn naam gestelde declaratie en krijgt vervolgens van zijn (ex-)werkgever zijn kosten ‘terug’, waarbij afhankelijk van de gemaakte afspraak de btw uiteindelijk voor rekening zal komen van de werknemer dan wel de werkgever. Denkbaar in dat verband is dat de werknemersadvocaat zijn declaratie splitst in een btw-deel op naam van de werknemer en het deel met onder meer honorarium op naam van de werkgever. Of deze ‘regel’ van het hof ook dé regel wordt, zal de praktijk moeten uitwijzen.
Toelaatbaar zal zijn de afspraak dat de werknemer zelf de door hem ontvangen en op zíjn naam (en adres) gestelde declaratie doorzendt naar zijn (ex-)werkgever en dat de werkgever, in plaats van de werknemer, vervolgens die declaratie betaalt. Toelaatbaar zal ook zijn de afspraak dat de declaratie op naam van de werknemer wordt gesteld en door de werknemersadvocaat wordt verzonden naar zijn cliënt, aan het adres van de (ex-)werkgever die vervolgens betaalt.
Toelaatbaar zal verder zijn de afspraak dat de declaratie (toch) op naam van de (ex-)werkgever wordt gesteld, maar dan zal vooraf moeten zijn vastgelegd én in de declaratie(brief) dienen te worden vermeld dat tussen de werkgever en de ‘declarandus’ geen opdracht-relatie heeft bestaan dan wel dat de vermelde diensten van de werknemersadvocaat níét zijn verleend aan de werkgever. Omwille van Belehrung kan worden toegevoegd dat voor de werkgever de btw niet verrekenbaar zal zijn, al is dat uiteindelijk een fiscale kwestie. Het is niet voldoende om in de declaratie bij de zaakvermelding de naam van de eigen cliënt voorop te stellen, gevolgd door die van de werkgever. Een dergelijke wijze van omschrijving van de zaak heeft volgens het hof voor niet-ingewijden geen betekenis.2
Willem van Tongeren3
Noten
1. Hof van Discipline, 2 december 2013, zaak 6712.
2. In bovenstaande wordt niet ingegaan op de situatie dat de werkgever niet btw-plichtig is en btw niet kan verrekenen respectievelijk de werknemer btw zou kunnen verrekenen. Ook worden in het midden gelaten de aspecten van loonbelasting bij betaling door de werkgever van aan zijn werknemer verleende diensten door een advocaat, die ook in ’s hofs uitspraak niet aan de orde kwamen. Op www.advocatenblad.nl wordt wel verder ingegaan op de fiscale aspecten van betaling door de (ex-)werkgever.
3. Willem van Tongeren is advocaat in Twello.