Het kantoor van mr. X heeft zeventien jaar lang de besloten vennootschap Y in verschillende zaken en procedures bijgestaan. Twee jaar daarna is mr. X als advocaat van een verzekeringsmaatschappij gaan optreden tegen Y in een arbitrageprocedure. Y klaagt dat het mr. X niet vrij stond tegen haar op te treden in deze procedure. Volgens Y had mr. X zich uit de zaak moeten terugtrekken. De raad van discipline acht de klacht ongegrond.
In hoger beroep voert Y aan dat de raad een onjuiste uitleg geeft aan Gedragsregel 7 lid 4. De raad heeft overwogen dat niet kan worden vastgesteld dat vertrouwelijke informatie uit het verleden van belang kan zijn in de arbitrage omdat Y niet heeft gesteld om welke specifieke informatie het zou gaan. Uit de overgelegde stukken valt daarover evenmin iets af te leiden. Volgens Y is het niet aan haar te bewijzen dat mr. X over vertrouwelijke informatie beschikt, maar aan mr. X om te bewijzen dat dit niet het geval kan zijn. Als hij daarin niet slaagt, mag mr. X niet tegen haar optreden, aldus Y. Het Hof van Discipline volgt Y niet in die stelling. In het tuchtrecht behoort immers de klagende partij zijn klacht te specificeren en met feiten te staven, aldus het hof.
Y had zowel bij de raad als bij het hof nagelaten te stellen op welke specifieke vertrouwelijke informatie mr. X zich ten behoeve van zijn cliënte in de arbitrage zou kunnen beroepen, dan wel inmiddels had beroepen. Nu Y niet had voldaan aan haar stelplicht, kwam het hof niet toe aan een opdracht tot bewijslevering zoals door Y aangeboden.
Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad tot ongegrondverklaring van de klacht.