Ook sport juridiseert. De komende Olympische Spelen in Sochi leverden al een zaak op. ‘Sportrecht is enorm sexy.’ Maar zit er voor sportrechtadvocaten genoeg brood in spelen?
Schaatsster Yvonne Nauta, lid van de TVM-schaatsploeg van Marianne Timmer, probeerde in januari via de geschillencommissie van de Koninklijke Nederlandsche Schaatsenrijdersbond af te dwingen dat ze bij de Olympische Spelen in Sochi aan de start van drie kilometer mocht verschijnen. De commissie, onder voorzitterschap van advocaat Pieter de Jong Schouwenburg (Van Doorne), kwam in recordtempo – binnen een uur – tot een oordeel: Nauta behoort op de drie kilometer niet tot de absolute wereldtop. Dus geen kwalificatie.
Net als bijna alles is ook sport onderwerp van juridisering. De vele regels, en twijfels over de juistheid ervan, zorgen samen met de toegenomen financiële belangen voor een ogenschijnlijk groeiende vraag naar juridische bijstand. Kwalificaties voor Olympische Spelen, televisierechten, dopinggebruik; het leidt allemaal tot zaken voor het groeiende legertje advocaten dat zich bezighoudt met sport.
Dat ons land veel sportminded advocaten telt, blijkt wel uit de ledencijfers van de vereniging Sport & Recht. Deze vereniging, in 1991 opgericht door een zevental juristen, telde in 2006 nog 278 leden, nu zijn dat er 414. ‘Sport en recht is enorm sexy,’ concludeert Sport & Recht-secretaris Michiel van Dijk (CMS Derks Star Busmann) dan ook. ‘Dat blijkt niet alleen uit de reguliere ledenaantallen, maar ook uit de grote belangstelling van student-leden.’
Is er wel genoeg werk voor al deze sportliefhebbers? Frank ter Huurne bekwaamde zich bij BrantjesVeerman Advocaten tot sportrechtadvocaat. Hij behartigde onder andere de belangen van wielrenner Michael Rasmussen in de zaak tegen Rabobank, maar besloot bij zijn overstap naar Lexence in 2008 zijn sportrechtspraktijk te consolideren in plaats van uit te bouwen. ‘De sport in Nederland is in mijn ogen een te krappe markt. Ter illustratie: bij de arbitragecommissie van de grootste sportbond, de KNVB, vinden volgens mij zo’n twintig zaken per jaar plaats, waarvan een deel ook nog pro-formazaken. Ook bij andere bonden spelen niet heel veel zaken.’
Ter Huurnes voormalige leermeester André Brantjes deelt die opinie: ‘Er zijn inderdaad veel advocaten die zich met sportrecht afficheren. Iedereen vindt het leuk om het erover te hebben, toch is er maar een handjevol advocaten dat hier echt druk mee is. Als je weleens iets doet voor een lokale voetbalvereniging, ben je natuurlijk niet meteen een sportrechtspecialist.’
Sport en recht omvat bovendien een brede waaier van rechtsgebieden. Toch is het volgens Brantjes wel mogelijk van alle markten thuis te zijn. Zijn kantoor belooft klanten een ‘full service solution’ op sportgebied. ‘Ik zie sport als een branche, net als pakweg de automotive of de farmaceutische industrie. In de sportbranche moet je weten hoe het er bij een arbitragecommissie aan toegaat, je moet het verenigingsrecht goed kennen. En soms is het slim om elders advies in te winnen. Je moet wel van meerdere markten thuis zijn. Als je in de sport bijvoorbeeld alleen arbeidszaken doet dan red je het niet.’
Daarbij maakt het feit dat zo veel advocaten zich interesseren in sport het er niet makkelijker op om er een goede boterham mee te verdienen. ‘Omdat het aanbod de vraag ruimschoots overtreft, komt het uurtarief onder druk te staan,’ betoogt Ter Huurne. ‘En vaak zeggen sportbonden: wij zijn niet in staat om commerciële tarieven te betalen. Sommige advocaten gaan daarin mee en werpen zich op die manier op als sponsor. Momenteel treed ik op in een zaak bij het Instituut Sportrechtspraak, over seksuele intimidatie. Zittingen in dit soort kwesties vinden altijd in de avonduren plaats, dat zegt ook wel wat; juristen doen veel van dit werk op vrijwillige basis.’
Brantjes krijgt naar eigen zeggen zo’n één tot twee sportgerelateerde zaken per week binnen. Volgens hem kun je van de sportpraktijk rondkomen, al is dat niet gemakkelijk. ‘Soms wordt er met fixed fees gewerkt, je moet daar soepel mee kunnen omgaan. Daar staat tegenover dat met sommige zaken wel prima geld kan worden verdiend, bijvoorbeeld bij het sluiten van sponsorcontracten.’
Belangrijker dan de financiële kant van de zaak, is volgens sportadvocaten het feit dat het gewoonweg leuk is om in het sportrecht actief te zijn. Ze zijn de spil in de totstandkoming van een miljoenentransfer van een bekende voetballer en ze komen nog eens ergens, zoals in het Court of Arbitration for Sport (CAS) in Lausanne, waar bijvoorbeeld dopingkwesties aan bod komen, of bij de Dispute Resolution Chamber, het geschilleninstituut van de wereldvoetbalbond FIFA. ‘Het leuke is ook het fanatisme van alle betrokkenen,’ zegt Brantjes. ‘Je moet ook wel feeling hebben met de sport. Sportbestuurders zijn vaak oud-sporters, buitengewoon gedreven baasjes, en dat moet je zelf ook een beetje zijn.’
Pr-waarde
Sportzaken staan vaak garant voor veel media-aandacht. Hoe waardevol is de pr-waarde daarvan, voor de persoon van de advocaat en zijn kantoor? Of is het slechts een last? Ter Huurne neigt naar het laatste. ‘Door de aandacht in media kan het beeld ontstaan dat je dagelijks met allerlei spannende sportrechtszaken bezig bent. Maar het is niet zo. Ik werk als arbeidsrechtadvocaat voor werkgevers in bijvoorbeeld de industrie en de zorg en daarnaast dus ook in de sport. Maar dat laatste spreekt het meest aan. Ik trad bijvoorbeeld op namens Kenneth Perez in een arbitragezaak tegen zijn voormalige club Ajax. De Telegraaf schreef er met koeienletters over, terwijl de zaak vanuit inhoudelijk, juridisch oogpunt niet zo spannend was. We hoeven er ook niet heel opgewonden over te doen; Ajax is de grootste club in Nederland, maar menig supermarkt draait een hogere omzet.’
André Brantjes zoekt de media evenmin op. In de zaak-Rasmussen (die Brantjes in tweede aanleg behandelde) werd hij constant gebeld, tot CNN aan toe. ‘Soms is het onvermijdelijk dat je toch wat zegt in de pers. Maar veel belangrijker dan de media-aandacht is het netwerk uit sportzaken. Want verenigingsbestuurders doen hun werk in de sport vaak op vrijwillige basis, maar ze zijn ook vaak werkzaam op belangrijke posities binnen bedrijven. Het levert dus veel contacten op, en dat leidt weer tot nieuwe opdrachten.’
Ter Huurne verwacht niet dat de ingezette professionalisering van de sport zal leiden tot meer juridische kwesties. ‘Toen ik mij vanaf 2005 toelegde op het sportrecht, lag het aantal arbitragezaken veel hoger. Suarez, Samaras, Alves; allemaal voetballers die zich tot de arbitragerechter wendden om hun contract te laten ontbinden, omdat ze elders meer konden verdienen. Dit soort zaken komt de laatste jaren veel minder voor en dat is een gevolg van de recessie die ook de sportwereld treft. Ook voetballers tellen hun zegeningen.’
Rasmussen vs. Rabobank
Nadat Michael Rasmussen door werkgever Rabobank uit de Tour de France van 2007 was gehaald en op staande voet werd ontslagen, kende de kantonrechter hem een schadevergoeding toe van 700.000 euro. In hoger beroep deed Rasmussen er een schepje bovenop en eiste 5,6 miljoen euro. Hij verloor op alle punten omdat hij volgens het hof ‘op essentiële momenten had gelogen over zijn verblijfplaats’. Ter Huurne, die de renner in eerste aanleg bijstond: ‘De kwestie werd tijdens het hoger beroep ingehaald door de actualiteit; het werd duidelijk hoe verrot de wielerwereld al die tijd was.’
Profvoetballers eisen aandeel in televisierechten
De belangenbehartigers VVCS en ProProf van profvoetballers claimen al sinds de jaren negentig van de vorige eeuw dat voetballers recht hebben op een deel van de televisiegelden die clubs ontvangen. Ter Huurne vindt dit een ‘gek standpunt’. ‘Het is inherent aan het vak van beroepsvoetballer dat je op tv komt. Een nieuwslezer van het 8 uurjournaal eist dit toch ook niet?’ In 2013 diende het hoger beroep; het gerechtshof denkt er hetzelfde over als de rechtbank en wees de claim af.
Via de rechter naar de Spelen
Atlete Miranda Boonstra was na dik 42 kilometer precies acht seconden te langzaam om van sportkoepel NOC*NSF te mogen deelnemen aan de marathon tijdens de Olympische Spelen van Londen. Ze vocht het besluit aan bij de rechter. Tevergeefs. De kwalificatieregels zijn – in tegenstelling tot het recente verleden – zó dichtgetimmerd dat ze arbitragecommissies of voorzieningenrechters nauwelijks ruimte bieden voor een heroverweging. Bovendien respecteren rechters in de praktijk de discretionaire bevoegdheid van een bond dan wel bondscoach: zij mogen oordelen wie zij het meest geschikt achten voor deelname aan de Spelen.
Badmintonners weigeren bondsmateriaal
De Nederlandse badmintonbond sloot in 2010 een exclusieve sponsorovereenkomst met kleding- en materiaalfabrikant Yonex, waar spelers van de nationale selectie voortaan verplicht gebruik van moesten maken. Enkele topspelers (zoals Dicky Palyama, Eric Pang en Judith Meulendijks) en hun sponsor Dunlop protesteerden hiertegen. Zij achtten de verplichtingen van de bond in strijd met het mededingingsrecht, vonden dat hun materiaalkeuze te veel werd beperkt en dat de individuele sponsorcontracten hierdoor minder waard werden. De rechtbank in Utrecht ging er niet in mee: er zouden nog genoeg wedstrijden en toernooien overblijven, waar wél met een racket met het logo van de individuele sponsor mocht worden gespeeld.
Veneberg en de wieler-cao
In 2006 verlengde Rabobank het contract van renner Thorwald Veneberg niet. Op basis van de Flexwet – sinds hij prof bij Rabo werd in 2001 werd zijn overeenkomst diverse malen verlengd – claimde Veneberg dat hij een contract voor onbepaalde tijd had. Rabobank betoogde echter dat er gegronde redenen waren om de vaste aanstelling te beëindigen. Advocaat Eric Vilé schetste ter zitting het beeld van een renner die al jaren ‘waardeloos’ presteerde en bij zijn ploeggenoten ‘irritaties’ wekte omdat hij zo vaak afstapte. De rechter kende Veneberg geen ontslagvergoeding toe, omdat hij zeven jaar lang willens en wetens in deze harde realiteit van de topsport bivakkeerde. Na het hoger beroep troffen bank en renner een schikking. Voornaamste winst is volgens Venebergs advocaat Ter Huurne dat deze zaak diende als opmaat naar een cao voor profwielrenners (in 2010).
Friso Schotanus