Bij de meeste advocaten in asiel- en vreemdelingenzaken gaat het goed. Een kleine groep levert nog altijd ondermaatse rechtshulp en moet worden aangepakt. Strenger toezicht en maatregelen van de Raad voor Rechtsbijstand en specialistenverenigingen hebben wel degelijk effect. Dat blijkt uit onderzoek van rechtssocioloog Ashley Terlouw van de Radboud Universiteit Nijmegen in opdracht van het dekenberaad dat donderdag 6 februari werd gepresenteerd.
Geruchten over wanpresteerders en charlatans doen al jaren de ronde. In het kader van de kwaliteitsverbetering van de advocatuur liet het dekenberaad daarom onderzoek doen naar de kwaliteit van de asiel- en vreemdelingenadvocatuur. Dit onderzoek werd donderdag 6 februari gepresenteerd.
Voor het onderzoek spraken Terlouw en haar collega’s met twintig zorgvuldig geselecteerde respondenten uit het veld: advocaten, medewerkers van de Raad voor Rechtsbijstand, de IND, rechters, en hulpverleners van Vluchtelingenwerk Nederland. Daarnaast deden zij literatuuronderzoek.
Gebrek aan actuele kennis
In asielzaken gaat het eigenlijk meestal wel goed, blijkt uit het onderzoek. Ondermaatse prestaties worden vooral geleverd in reguliere vreemdelingenzaken bij het M50-loket (waar vreemdelingen zonder verblijfsvergunning een aanvraag kunnen indienen vanwege dringende of bijzondere omstandigheden) en bij vreemdelingenbewaringszaken. Een gebrek aan actuele kennis van het rechtsgebied, maar ook slechte communicatie met cliënten in vreemdelingenbewaring, worden als grootste problemen gezien. Bij dat laatste speelt overigens de moeizame bereikbaarheid van deze groep cliënten een rol.
De gesignaleerde problemen variëren van slechte prestaties in formele zin, zoals termijnverzuim, een gebrek aan procedurele kennis en actuele jurisprudentie, tot het scheppen van overspannen verwachtingen of niet reageren op contactverzoeken van de cliënt. Ook het starten van zin-of kansloze procedures wordt genoemd.
Omzet draaien
Problemen komen vooral voor bij advocaten die het vreemdelingen- en asielrecht ‘erbij doen’, schrijven de onderzoekers. Maar het zijn niet per sé eenpitters of grote kantoren waar het geregeld misgaat. De gemene deler is wel dat ze teveel zaken aannemen en over het algemeen meer geïnteresseerd zijn in het draaien van omzet dan in het welzijn van de cliënt. En dat terwijl ‘intrinsieke motivatie echt nodig is om het werk op dit rechtsgebied vol te houden’.
De namen van ‘apert slecht presterende’ advocaten zijn in het veld genoemzaam bekend. Tegen deze advocaten zou door de Orde gericht actie ondernomen moeten worden, schrijven de onderzoekers. Ook moet het voor cliënten eenvoudiger worden een klacht in te dienen. De klachtprocedure kent nu nog talloze obstakels en veel cliënten weten niet eens dat die mogelijkheid bestaat. Daarnaast moet in de opleiding meer aandacht komen voor niet-juridische aspecten in deze specifieke tak van sport, zoals de bejegening van de cliënt. Een andere aanbeveling is om dossieronderzoek te doen bij de Raad van State; aan gepubliceerde uitspraken in beroep werden alle voorliggende stukken, dus ook de beroepschriften van advocaten gehecht. Alleen is de Raad van State daar vorig jaar maart mee gestopt.
De Orde gaat deze wanpresteerders harder aanpakken, liet de Haagse deken Bas Martens in een reactie op het onderzoek weten. Zo zal er vaker en meer informatie worden uitgewisseld met ketenpartners als de IND en de Raad voor Rechtsbijstand. Ook zullen dit jaar meer kantoorbezoeken worden afgelegd bij ‘kwetsbare kantoren’. Maar voor een deel blijft effectief toezicht toch afhankelijk van de bereidheid van andere advocaten om ‘namen en rugnummers’ aan te reiken, aldus de Orde.
Tatiana Scheltema