De zaak die Bureau Brandeis voert tegen de staat bracht de positie van minister Plasterk aan het wankelen. Een schoolvoorbeeld van hoe het recht kan dienen om het maatschappelijke debat aan te jagen, vinden de eisers.
Stomverbaasd waren ze, de eisers in de zaak ‘Burgers tegen Plasterk’. Dit alleen al door de commotie die dankzij hun dagvaarding was ontstaan. In deze zaak roept een gezelschap van belangengroeperingen en burgers de staat ter verantwoording voor het ‘witwassen’ van informatie door Nederlandse geheime diensten. Het gaat om informatie die door buitenlandse diensten op in Nederland illegale wijze werd verzameld.
De conclusie van antwoord in deze zaak stond op 5 februari gepland en dat noopte minister van Binnenlandse Zaken Ronald Plasterk (PvdA) en minister van Defensie Jeanine Hennis (VVD) om de Kamer op 4 februari te informeren over de wijze waarop de 1,8 miljoen records metadata waren verzameld die in de dagvaarding werden genoemd als voorbeeld van het witwassen van informatie.
Ze bleken niet zoals de minister had beweerd door de Amerikaanse veiligheidsdienst NSA, maar door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst zelf te zijn verzameld. De minister had gejokt of niet geweten wat zijn eigen diensten uitvraten en over beide opties was de Kamer slecht te spreken. Hij moest diep door het stof en overleefde een motie van wantrouwen ternauwernood.
Niemand in het gezelschap van ‘Burgers tegen Plasterk’ had verwacht dat de zaak zó snel een politieke wending zou krijgen. Blij waren ze wel, vertelt Daphne van der Kroft van Bureau Brandeis, dat de zaak tegen de staat voert: ‘Eén van de redenen voor onze cliënten om deze zaak te voeren was dat er meer duidelijkheid moet komen over dit soort zaken, zodat we in het maatschappelijke debat beter geïnformeerd zijn en dus ook betere politieke keuzes kunnen maken. Het blijft natuurlijk vreemd dat die informatie zonder deze rechtszaak niet naar buiten was gekomen.’
Dat een dagvaarding alleen al leidde tot enorme politieke oproer betekende een kleine overwinning voor de eisers. Maar daarmee is de missie nog niet geslaagd. Het doel van de zaak, het agenderen van de omgang van de overheid met privégegevens, is nog niet bereikt. Daarom is het volgens Christiaan Alberdingk Thijm, medeoprichter van Bureau Brandeis jammer dat het Kamerdebat vooral ging over de positie van Plasterk en de 1,8 miljoen en veel minder over het onderliggende probleem: het uitwisselingsregime tussen geheime diensten waardoor nationale wetgeving rond datavergaring wordt omzeild.
Alberdingk Thijm: ‘We wisten natuurlijk niet dat Plasterk had gejokt over die 1,8 miljoen. Nu die gegevens niet door de NSA blijken te zijn verzameld, kunnen we dat voorbeeld dus niet meer gebruiken. Maar er blijft wel overeind staan dat de Britse geheime dienst het hele internet aftapt en dat die gegevens met bevriende mogendheden worden gedeeld. Dat er dus allerlei middelen worden gebruikt die volgens de Nederlandse wet niet zijn toegestaan. Wij vinden het raar dat je die gegevens ontvangt zonder je om de herkomst ervan te bekommeren.’
Juridische strijd
De eisers in de zaak Burgers tegen Plasterk willen dat Nederland stopt met het uitwisselen van gegevens die zijn verkregen op een manier die in Nederland ontoelaatbaar is en waarbij mogelijk ook de mensenrechten zijn geschonden. Het afluisteren van burgers is in Nederland en ook in andere landen aan regels gebonden en daar hebben geheime diensten zich aan te houden, stellen de eisers. Door het op deze wijze ‘witwassen’ van informatie die illegaal is verkregen, schendt de staat de persoonlijke levenssfeer en communicatievrijheid van zijn burgers, vinden ze.
Het verweer van de staat is dat op deze manier van een bevriende mogendheid verkregen gegevens wél gebruikt kunnen worden omdat de Nederlandse wet niet is overtreden en omdat de buitenlandse geheime diensten zich aan de voor hen geldende wetgeving hebben gehouden. Bovendien zijn die diensten niet verplicht hun bronnen en werkwijzen met de Nederlandse geheime diensten te delen. De samenwerking tussen de geheime diensten is gebaseerd op vertrouwen en de gegevensuitwisseling mag op grond van artikel 59 van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (WIV), zegt de staat. In dat artikel staat dat de hoofden van de geheime diensten contacten onderhouden met andere inlichtingendiensten en dat in dit kader ook gegevens kunnen worden verstrekt.
De juridische strijd kan nog wel even duren en het is dus zaak om de discussie levendig te houden, zegt Alberdingk Thijm. Maar dat het recht een manier is om die discussie te voeren, dat staat wat hem betreft buiten kijf. ‘We zijn Brandeis begonnen omdat we het belangrijk vinden om niet alleen voor onze eigen portemonnee te werken, maar ook iets te doen voor de maatschappij. We hebben een fondsje en willen vijftien procent van onze tijd aan maatschappelijk relevante zaken besteden.’
Geschikte zaken gaan bij voorkeur over een actueel juridisch thema, zegt hij, zoals privacyschendingen door de staat. ‘Het strekt tot aanbeveling als er feitelijk sprake is van actualiteit op het moment dat je publieke aandacht wil voor de zaak. Dat is in dit geval wel gelukt. Het moet ook een zaak zijn die je makkelijk in twee zinnen kunt uitleggen. Lukt dat niet, dan is de aandacht zo weg. Je moet ook geen onzin-zaak voeren die je niet kunt winnen. We hadden ook een zaak tegen de NSA kunnen beginnen, maar dat heeft weinig kans van slagen. Dan zegt iemand: “Wow! Hij voert een zaak tegen de NSA.” En daarna slaat het alsnog dood.’
Sociale advocatuur
Op zich is het niets nieuws dat advocaten het recht gebruiken om maatschappelijke veranderingen of debat aan te jagen, zegt Eric Daalder van landsadvocaat Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn advocaten en notarissen, en in deze zaak de tegenstander van Alberdingk Thijm. ‘Denk aan de opkomst van de sociale advocatuur in de jaren zeventig. Of dat goed is of niet, moet iedere advocaat voor zichzelf uitmaken.’ Zelf hoedt hij zich voor uitspraken over zaken die onder de rechter liggen: ‘Het is goed gebruik dat advocaten tijdens procedures zich onthouden van commentaar. Alleen al om de discussie bij de rechter over wat er al in het publieke debat gezegd zou zijn te vermijden.’
Buiten de rechtszaal zal Daalder zich dan ook niet zo snel uitspreken over zijn persoonlijke opvattingen over het recht. ‘Of andere advocaten dat wel doen moeten zij zelf weten, daarover meet ik mij geen oordeel aan. Onze taak is om cliënten binnen de grenzen van het recht bij te staan. Daartoe leggen we de eed of de belofte af. ‘
Alberdingk Thijm vindt het juist wel belangrijk dat advocaten een opvatting over het recht hébben, en die ook uitspreken. ‘Een advocaat is bij uitstek geschikt om een mening te hebben over of iets goed of slecht is, en juist nu is er veel behoefte aan duiding van dingen die gebeuren. Wij advocaten dienen ook de rechtsstaat, ontlenen onze privileges eraan. Dan moet je ook iets voor die rechtsstaat doen, behalve alleen je klassieke rol als partijverdediger behartigen.’
Brandeis
Het kantoor Brandeis is vernoemd naar de Amerikaanse advocaat en later Supreme Court Judge (opperrechter) Louis Brandeis (1856-1941), die in 1890 een veel geciteerd artikel schreef in het Harvard law Review, getiteld ‘The Right To Privacy,’ waarnaar vaak wordt verwezen als de eerste aanzet tot het vastleggen van het recht op privacy in de wet. Brandeis was daarnaast juridisch actief op allerlei rechtsgebieden; zo maakte hij zich sterk voor fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden en verzette hij zich tegen de groeiende macht van grote bedrijven.