‘Sneller, slimmer, beter en transparanter’. Zo prijst de minister van Veiligheid en Justitie in november 2012 in een brief aan de Kamer het programma Versterking van de prestaties in de strafrechtketen (VPS) aan. Om invulling te geven aan de afspraken uit het regeerakkoord wordt de hele strafrechtketen grondig ‘aangepakt’.
Tegen een structurele en op de toekomst gerichte versterking van de strafrechtketen valt op zich natuurlijk niets in te brengen. Het is juist dat bepaalde zaken efficiënter kunnen worden geregeld. Neem bijvoorbeeld het handmatig inscannen van de enorme stapels papieren processen-verbaal, zoals dat op het parket van de officier van justitie nog elke dag gebeurt. Het is goed dat gekeken wordt naar een efficiëntere inrichting van bepaalde processen. Daarbij dient de zorgvuldigheid evenwel niet uit het oog te worden verloren.
Onder de VPS-vlag is ook een wetgevingsproject aangekondigd dat strekt tot herziening van het gehele Wetboek van Strafvordering. De grenzen van zorgvuldigheid lijken met dit project nogal te worden opgezocht. Voor het einde van 2016 zullen maar liefst achttien – veelal ingrijpende – wetsvoorstellen in het Staatsblad moeten zijn gepubliceerd. Dat is ambitieus. Het houdt bovendien in dat de formele consultatie, waarbij onder andere de Orde de gelegenheid wordt geboden haar standpunt over de conceptwetsvoorstellen kenbaar te maken, straks binnen een tijdsbestek van twee tot drie maanden moet gaan plaatsvinden. Dat lijkt een haast onmogelijke opgave. De vraag die rijst is: is dit wel verantwoord en bestaat er überhaupt een noodzaak toe?
In het onlangs verschenen jaarverslag van de Raad van State wordt gesignaleerd dat de hedendaagse wetgeving steeds meer een onevenwichtig karakter krijgt, dat budgettaire overwegingen gebruikt worden als primaire motivering voor ingrijpende voorstellen en bevoegdheden worden gecreëerd zonder dat aannemelijk is gemaakt dat de bestaande bevoegdheden onvoldoende zijn om de gestelde problemen aan te pakken. Achtereenvolgende en soms aan elkaar tegengestelde wijzigingen wisselen elkaar in snel tempo op, wetgeving lijkt vandaag de dag soms een ‘wegwerpartikel’, zo constateert de raad.
Dit lijkt ook in het strafproces gaande. Het ene na het andere wetsvoorstel wordt ingediend en daar komt deze herziening nu dus bovenop. Laat de minister nu eerst zorgen dat de praktijk van het strafproces goed loopt. Dat is zijn eerste verantwoordelijkheid. Daarna kan nagedacht worden over de in het wetboek vervatte theorie van de strafvordering. Om met Confucius te spreken: ‘Een kok die een slechte keuken heeft moet niet klagen over het kookboek. Hij moet leren koken.’
Dat nieuwe kookboek lijkt er toch te gaan komen. In dat geval is het van groot belang dat de snelheid waarmee de minister wil opereren niet ten koste gaat van de kwaliteit van advisering en dus zal daar de komende tijd op moeten worden ingezet. Het gaat immers om een herinrichting van de fundamenten van ons strafproces.