Het publieke imago van de advocaat wordt voor een groot deel bepaald door zijn optreden in boeken en films. Wordt de advocaat echt alleen als gewetenloze opportunist neergezet? En, zo ja, is dat een probleem?
Een advocatenkantoor in de hal van een winkelcentrum heeft, zeker dramatisch gezien, zo z’n voordelen. Iedereen die binnen slentert, is een potentiële cliënt. Advocate Danni Lowinski, ster in de gelijknamige SBS-serie, ontvangt cliënten aan haar bureautje-met-schaakklok (‘juridisch advies 1 euro per minuut’), en doet dat behoorlijk efficiënt.
Het mollige lijf steevast gepropt in veel te strakke truitjes is de goedgebekte Danni het prototype van de Hollandse meid die we graag zien: grote mond, klein hartje en (crisis!) geen cent te veel. Met een toga eroverheen gaat ze voor cliënten door het vuur, geleid door haar loepzuivere rechtvaardigheidsgevoel. Met de vlotte verhaallijnen, ‘realistische’ dialogen (‘Jij? In het leger? Als militair?! Lul niet!’) en vette grappen is de serie een succes: elke aflevering trekt ruim zevenhonderdduizend kijkers. Dat de gebeurtenissen niet erg realistisch zijn (als de officier van justitie weigert iemand een bloedtest af te nemen dreigt Danni hem met een kort geding) maakt niet uit. Van meester Lowinski krijgt de kijker een goed gevoel.
Voormalig kapster Danni Lowinski is een rechtstreekse afstammeling van Elle Woods, de op haar eigen manier toch niet zo heel domme rechtenstudente uit Legally Blonde (2001) die haar cliënt vrijpleit van moord op grond van haar kennis van een permanentbehandeling. Dat gaat zo: omdat de getuige vlak voor de moord bij de kapper was geweest, was haar verklaring dat ze het dodelijke schot niet had gehoord omdat ze onder de douche stond ongeloofwaardig. Iedereen wéét dat je je haar de eerste 24 uur na een permanentbehandeling droog moet houden, anders zakken de krullen er weer uit. Maar de krullen zaten er nog in, dus óf de getuige had het schot wel gehoord, óf de getuige had de moord zelf gepleegd. Case closed.
De manier waarop advocaten worden afgeschilderd in de media, boeken en films heeft invloed op hoe het publiek over de beroepsgroep denkt. Al in 2001 waarschuwde toenmalig landelijk deken Marek Guensberg in dagblad Trouw dat het ‘poenerige, flamboyante’ gedrag van sommige gevierde strafpleiters schade toebracht aan het imago van de héle beroepsgroep.
In 2006 liet de Nederlandse Orde van Advocaten door het Rotterdamse bureau Blauw Research onderzoeken hoe het gesteld was met het imago van de advocaat. De Orde vermoedde dat het publieke imago van de advocatuur ‘veelal eenzijdig en vaak niet positief’ was: ‘Het publiek ziet vooral spraakmakende zaken van strafrechtadvocaten, andere zijden van de advocatuur blijven onderbelicht. Dit kan bepalend zijn voor de beeldvorming.’ Wellicht was het nodig om het imago middels een campagne bij te stellen.
Het beeld is niet nieuw. Door de eeuwen heen is de advocaat afgebeeld als een geslepen, hebberige, gewetenloze opportunist die, anders dan zich te schikken naar Gods wil – of die van de Kerk – het op een akkoordje gooit met Het Kwaad. Op een houtsnede van Hans Holbein uit 1524, getiteld De Advocaat en de Dood, krijgt een advocaat geld van een cliënt, maar ook van De Dood, die een zandloper ophoudt: hoe meer de cliënt betaalt, hoe langer hij zal leven.
Hendrick Goltzius (1600-1633) zag de advocaat een eeuw later als een ruziezoeker, iemand die problemen verergerde. In zijn ‘Allegorieën op het misbruik van het procederen’ tekent hij een man op de stoep van de rechtbank met in zijn kielzog drie andere die zware zakken sjouwen: ‘Hij behoeft drie zakken die met proces is gekweld – één met onschamelheid (ellende), één vol geduld en één met geld’ – voor de advocaat. Die komt bij Goltzius dan ook treurig aan zijn einde: ‘Wat wint d’onwijze pleiter met zijn moeilijk drauen (plagen)? – Dat hem kwade consciëntie (geweten) en armoe begraven.’
Geweten
Bijna vierhonderd jaar drijft het (kwade) geweten van de advocaat nog altijd de dramatische ontwikkeling in films over advocaten. De wereld van international corporate litigation werd de afgelopen decennia steeds vaker afgeschilderd als de plek waar het échte, immorele kwaad zich heeft genesteld.
De film The Devil’s Advocate (1997) bijvoorbeeld is het diep-moralistische verhaal van een jongen die, verblind door ambitie, zijn geweten verzaakt. Op het moment dat beginnend advocaat Keanu Reeves op het punt staat een gevaarlijke pedofiel vrij te pleiten, krijgt hij een baan aangeboden op een groot kantoor in New York. Daar raakt hij vervreemd van zijn vrouw. Hij ontdekt dat het kantoor een dekmantel is voor wapenhandel en witwaspraktijken en door niemand minder dan zijn vader, de duivel zelf, wordt aangestuurd. Als zijn vrouw zelfmoord pleegt gaat hij naar zijn vader, gespeeld door Al Pacino. ‘Ik heb je gezegd dat je een keer moest verliezen. Jij vond van niet,’ zegt de vader. ‘Ik verlies niet,’ schreeuwt de jonge advocaat. ‘Ik win! Dat is mijn werk! Dat is wat ik doe!’
‘I rest my case,’ zegt de duivelsadvocaat. ‘IJdelheid is mijn favoriete zonde.’
Advocaten op grote commerciële kantoren worden regelmatig getypeerd als gewetenloze haaien: het zijn de consiglieres van de bovenwereld die de wet wel gebruiken als het zo uitkomt maar als het niet uitkomt, aan hun laars lappen. Deze immorele dienaren van het grootkapitaal opereren vrijwel altijd groepsgewijs. Zoals in The Insider waar klokkenluider Russell Crowe misstanden in de tabaksindustrie naar buiten brengt, ondanks enorme tegenwerking door deze roedels advocaten.
De bijbehorende haantjes- en egocultuur, waarin stagiaires zich in hun tomeloze ambitie om hogerop te komen onderwerpen aan een moderne vorm van slavernij, wordt genadeloos op de korrel genomen door ZoZuidas, het Nederlandse schrijverscollectief dat begin 2009 een hilarisch blog begon over de grote Zuidas-kantoren, meestal de apenrots genoemd. Enter, in juli 2011, de nieuwe student-stagiaire: ‘Haaai, keileuk da’k mag gaan beginnen! Een en al Bambi-ogen, glanzend haar en boobies. Zo hallo. Wat doet die zonnestraal op onze sectie. De verzuurde Betties op het secretariaat zijn even helemaal in de war. Collega’s L. en P. staren naar het parmantige hertje dat de kantoorgang komt overdraven alsof het Kerstmis is.’
Toch is het kwade geweten van de advocaat als thema inmiddels behoorlijk versleten. Films, series, boeken belichtten de afgelopen decennia ook andere eigenschappen van advocaten. In maffiafilms bijvoorbeeld is de belangrijkste eigenschap van een advocaat zijn loyaliteit. Het oertype van het maffiamaatje is consigliere Tom Hagen uit de Godfather-trilogie (1972), gespeeld door Robert Duvall. Deze advocaat-in-loondienst bij maffiafamilie Corleone is het brein achter de juridisch ongrijpbare structuur van het maffiabedrijf en zorgt ervoor dat de criminele gelden bovengronds in een keurige organisatie terechtkomen. Hagen regelt ook alibi’s als er weer eens iemand is vermoord, maar zelf maakt hij zijn handen niet vuil.
In politieseries als Law & Order wordt de advocaat weer vooral neergezet als stoorzender. Heeft de politie de boef bijna zover dat hij gaat bekennen, wandelt er een gladjakker de verhoorruimte binnen. Zichtbare tegenzin, grenzend aan antipathie trekt over de gezichten van de rechercheurs. Opvallend is overigens dat doorgaans alleen boeven zich op hun Miranda rights beroepen. Onschuldige verdachten worden meestal net op tijd door ontlastend bewijsmateriaal gered.
Fascinatie
De fascinatie van filmers en schrijvers voor advocaten ligt in de veronderstelde morele souplesse van de advocaat. In zekere zin staat hij los van de moraal: omdat hij immers iedereen moet kunnen verdedigen waait hij met alle winden mee. Dat wordt hem, ook in de echte wereld nogal eens verweten. Advocaten treft vaak het verwijt dat ze criminelen die ernstige misdrijven hebben gepleegd uit de gevangenis houden, soms met oneigenlijk argumenten. In de rechtszaak tegen de zwarte honkballer O.J. Simpson voor de moord op zijn ex-vrouw, die wereldwijd rechtstreeks werd uitgezonden, richtte Simpsons zwarte advocaat Johnnie Cochran zijn pijlen op Mark Fuhrman, een blanke, volgens getuigen racistische politieagent die zou hebben gerommeld met bewijsmateriaal. De strategie slaagde maar dat Cochran de ras-kaart speelde werd hem door co-counsel Robert Shapiro al tijdens de zaak verweten.
Cochrans optreden in de O.J. Simpson-zaak inspireerde Denzel Washington voor zijn rol in Philadelphia (1993), de eerste Hollywoodfilm waarin homoseksualiteit openlijk, zonder opsmuk werd vertoond. Tom Hanks speelt Andrew Beckett, een homoseksuele advocaat die zijn ontslag bij een corporate law firm aanvecht omdat hij vermoedt dat hij is ontslagen omdat hij aids heeft. Washington speelt de macho, licht homofobe advocaat Joe Miller. Aanvankelijk moet hij niets van Beckett hebben maar als deze in de openbare bibliotheek, waar hij informatie over aids heeft besteld, gevraagd wordt om apart te gaan zitten, schiet Miller toch te hulp. In Philadelphia zie je twee soorten advocaten: corporate lawyers in onberispelijke grijze pakken maar zonder een greintje gevoel of geweten, en de kleurrijkere Miller en Beckett die opkomen voor de rechten van het individu. De advocatuur blijkt geen eenheidsworst en ook op scherm worden advocaten gelaagder.
Geliefd is dan ook het karakter van de advocaat die als lone wolve ten strijde trekt tegen het gecorrumpeerde systeem, soms nadat ze zelf buiten het systeem zijn beland. In The Verdict (1982) bijvoorbeeld speelt Paul Newman de aan lager wal geraakte advocaat Frank Galvin, die ooit bij een topkantoor werkte maar eruit werd gewerkt omdat hij dubieuze praktijken van een partner aan de kaak wilde stellen. Sindsdien slijt hij zijn dagen met ambulance chasing in een alcoholroes: scoren, schikken en wegwezen. Maar de zaak van een vrouw die door een fout van een arts volledig verlamd raakte brengt hem tot inkeer. De arts ontkent, het ziekenhuis wil schikken, maar Galvin weigert. Deze zaak hoort voor de rechter, de schuldigen moeten worden gestraft.
Dan Suits (2011), de Amerikaanse serie waarin Patrick J. Adams een gesjeesde student speelt die zijn geld verdient met het maken van van het toelatingsexamen voor Harvard Law School voor anderen. Hij verdient ook wat bij met drugshandel. Op de vlucht voor de politie bluft hij zich naar binnen bij de sollicitatieprocedure als stagiaire van Harvey Specter, advocaat op een beroemd New Yorks kantoor. Specter herkent zijn bravoure en weet die ook te gebruiken: samen strijden ze tegen groot onrecht maar zelfverzekerd en op lichte toon. Die zelfverzekerdheid bepaalt hun morele kompas.
Hebben de echte advocaten last van het imago dat schrijvers en regisseurs bedenken voor de fictieve advocaten? De vermoedens van de Orde in 2006 over eenzijdige en negatieve beeldvorming bleken te kloppen, al was het niet zo erg als gedacht. Een derde van de ondervraagden had eigenlijk geen beeld van advocaten. Mensen die wel zelf ervaring hadden met een advocaat associeerden hem vaker met positieve of neutrale begrippen als ‘kundig’ en ‘duur’. Bekend maakt kennelijk bemind. Voor de echte advocaten zou het, kortom, goed zijn als iedereen eens cliënt wordt. Zij zijn zelf de beste imago-bouwers.