Oorlogskinderen Daan de Jong en Guido Enkelaar vormden bijna 45 jaar lang een advocatenduo. De eerste stierf op 1 februari, de ander acht dagen later. Dubbelportret van twee verschillende, maar onafscheidelijke advocaten.

 

 

Een minuut stilte op 4 mei, voor de doden die in de oorlog zijn gevallen. En dan op 5 mei vieren dat het gelukkig allemaal voorbij is. We zijn niet anders gewend, maar met de werkelijkheid van 1945 heeft het natuurlijk weinig te maken. Voor velen was er kortstondige opluchting, en kwam daarna het verdriet om de dierbaren die niet terugkeerden uit de kampen.

Daantje de Jong was pas een halfjaar oud toen hij van zijn ouders werd gescheiden, en nog geen drie toen de oorlog eindigde. Maar de latere advocaat droeg het gemis zijn hele leven met zich mee. Dat bleek in 2011, uit een documentaire die werd gemaakt door zijn achternichtje Simonka. Ze volgde Daan op zijn zoektocht naar elk snippertje informatie dat over zijn ouders nog te vinden was. De titel van de documentaire: ‘Het zwijgen van Loe de Jong’.

Loe de Jong, de later zo gelauwerde geschiedschrijver, was de tweelingbroer van Daans vader (Sally de Jong). Toen de oorlog begon, slaagde Loe erin met zijn vrouw naar Engeland te vluchten. De ouders van Daan hadden minder geluk en brachten begin 1943 hun twee zoontjes naar Nederlandse onderduikadressen. Zelf vluchtten ze naar Zwitserland, maar de mensensmokkelaar liet hen onderweg in de steek. Toch bereikten ze na een barre tocht door de bergen de Zwitserse grens. Daar gebeurde het onvoorstelbare. Ze werden teruggestuurd, recht in de armen van de Duitsers. Daans moeder stierf in Auschwitz, zijn vader in een concentratiekamp in Oost-Duitsland.

Na de bevrijding kwam Loe de Jong terug uit Engeland, zijn stem in Nederland al bekend van Radio Oranje. Hoe moest het verder met de zoontjes van zijn tweelingbroer? Loe nam Abel, die bij een ‘eenvoudig typografengezin’ ondergedoken had gezeten, op in zijn gezin. Alleen: Abeltje voelde zich er niet thuis, hij verpieterde. Oom Loe bracht de kleine Abel in arren moede maar weer naar zijn onderduikouders terug. 

Loe deed geen poging Daan in huis te nemen; die was terechtgekomen in een mooie villa in Zeeland, als enig kind bij een respectabele ingenieur en zijn dito vrouw. Daan vond het er kil en eenzaam. Vele uren bracht hij door voor het raam van zijn kamer, uitkijkend over de weilanden. Wat genoot hij later, toen hij als student in Amsterdam bij zijn oom Loe op kamers kwam te wonen, van dat rumoerige gezin. Hij vroeg waarom Loe hém als jochie nooit was komen halen. Loe vond dat Daan niets te klagen had: ‘Je had daar plénty speelgoed.’

Toch was Daans jeugd niet enkel een tranendal. Hij was spits, hij kon sprankelen, had een schallende, aanstekelijke lach. Hij was de mascotte van zijn gymnasiumklas, en ook als student wilde iedereen hem bij het Amsterdamse corps. En daar ontmoette hij Guido Enkelaar.

 

Smoorverliefd

De jonge vrijbuiter Guido (1943) was niet belast met een zware erfenis uit de oorlog. Wel met een getroebleerde relatie met zijn vader, wiens voornaam Gert hij niet meer wilde dragen. Gert werd Guido. Hij had een scherp verstand, geweldig taalgevoel, een gave voor toneel. En met al die gaven sméét Guido, zoals vriend Willem van Bennekom op zijn begrafenis zei. Hij was een soort Ramses Shaffy, voor wie de sfeer van de vrije sixties oneindig aantrekkelijk moet zijn geweest. Met zijn hartsvriend Maarten van Traa trok hij naar het zuiden van Frankrijk waar Brigitte vandaan kwam, een Française op wie hij in 1965 smoorverliefd was geworden. 

Na zijn studie ging hij met Brigitte naar Parijs, beleefde er de meidagen van 1968, al kon de politiek hem niet echt boeien en vertaalde er enkele Simenons (onder het pseudoniem G.A. Prinsen). Op zijn 26ste keerde hij met Brigitte terug naar Amsterdam; het werd tijd om geld te gaan verdienen.

Zijn sollicitatie bij het keurig-gereformeerde advocatenkantoor Schut & Grosheide verliep uitstekend. Maar toen hij naar huis liep, door de Spiegelstraat, kwam hij Daan de Jong tegen. Daan had het corporale studentenleven veel te massaal gevonden en was zijn eigen weg gegaan. Daan, stagiaire-af, zei tegen Guido: ‘Kom bij mij, bij Nolen!’ Guido koos meteen.

Tegen zijn Middelburgse klasgenoot Willem van Bennekom (1941), toen inmiddels ook advocaat, zei Daan, ergens in 1969: ‘Je moet mijn stagiaire leren kennen!’ Even later zaten ze met zijn drieën op het Leidseplein, pratend ‘over de avonturen die ons in de advocatuur te wachten stonden’, zegt Van Bennekom nu. De advocaat en latere, nu gepensioneerde rechter bleef bevriend met beiden, en sprak op hun begrafenissen.

Nolen was in die jaren het hippe kantoor waar iedereen wel bij wilde horen. Dat kwam door Daan en Guido. Ze zaten in de non-establishment-hoek. Er kwamen mensen van het Jongerenadviescentrum (JAC) en kunstenaars. Bestuursvoorzitters zag je er niet voorrijden. Daan en Guido waren niet van de anti-advocatuur, ze droegen goede pakken, al waren die van velours. Ook geloofden ze in hun vak. Maar voor het grote geld deden ze het niet.

Wim de Bie was cliënt, en misschien ook wel Kees van Kooten, en waarschijnlijk was het daaraan te danken dat in 1976 in de toen befaamde Bescheurkalender een correspondentie tussen advocaten werd afgedrukt. Van het kantoor ‘Den Tekkel, Den Tekkel, Den Tekkel en Bouvier,’ gevestigd aan de ‘Hondhorststraat’ (Nolen zat aan de Honthorststraat.)

Niet de knikkers, maar het spel; daar was en bleef het hen om te doen. Ze hadden onafhankelijkheid hoog in het vaandel tegenover zowel de cliënt als tegenover ‘de machten’. De romantische advocaten bepaalden zelf of en hoe ze een zaak deden. 

Hun motto’s hadden ze scherp op hun site gezet (die overigens twee maanden na hun overlijden nog steeds in de lucht was). Guido: ‘De echte advocaat staat niet alleen naast zijn cliënt, hij staat ook achter hem en gooit zich er zelfs voor als dat nodig is.’ Daan zette op de site: ‘Niets zo boeiend als de emoties van de zakelijk handelende mens. Hij (…) is gloeiend actief of juist ijzersterk in passiviteit, hij is objectief en tegelijkertijd zo subjectief als geen ander. Je moet als advocaat oog en oor hebben voor de muziek en de dans die de cliënt in zich heeft.’

 

Geheimzinnigheid

Ieder zijn eigen stijl dus, en zijn eigen praktijk; Guido deed de laatste jaren vooral arbeidsrecht, Daan voerde een internationale handelspraktijk. Ze werkten bijna 45 jaar samen, wisten mensen voor zich te winnen, hielden de laatste jaren met zijn tweeën kantoor aan de Amstel. Het woord ‘vriendschap’ was in reliëf uitgesneden in de rugleuning van hun stoelen, maar, zegt Van Bennekom, ‘ze respecteerden elkaars geheimzinnigheid’ en gingen niet met elkaar drinken. Daarvoor ging Guido, de laatste jaren, steeds vaker in zijn eentje naar het café op de hoek, Scharrebier geheten, waar hij al snel het middelpunt was geworden van een kring vertrouwden.

Guido had veel verdriet om de dood van zijn vriend Maarten van Traa (in 1997). Door een ongeluk in Frankrijk kon hij al jaren niet meer goed lopen. Enkele maanden voor zijn dood moest zijn been worden geamputeerd. Hij was dan wel in Parijs geweest toen je daar moest zijn, maar een reiziger werd hij nooit. Griekenland, dat was mooi, dat was ver genoeg.

Daan was wat minder toegankelijk. Ook hij leed in zijn leven grote verliezen – spullen van hem die in de opslag zaten verloor hij zelfs twee keer door brand. Hij maakte verre, lange reizen en stapte soms even uit de advocatuur. Na een bezoek aan India vertelde hij Van Bennekom dat het meest bijzondere dat hij ooit had gekend het baden in de Ganges was. ‘In het geheiligde water, samen met al die duizenden anderen. Daan wilde harmonie. Geen echte breuken, geen echte scheidingen. Niets dat echt onherstelbaar was.’ Ondanks zijn ervaringen in de oorlog kon hij ook een mooie Duitse praktijk opbouwen – iets waar hij fijntjes om kon glimlachen – en deed hij jarenlang een cursus Duitse literatuur.

Samen ontvingen ze op 14 december vorig jaar de gasten voor het symposium De kunsten van het recht en de rechten van de kunst. Ze kwamen omdat Guido het met alle geweld wilde. Hij organiseerde het symposium vanuit het ziekenhuis waar hij was opgenomen voor zijn been. Daan zag het liever niet gebeuren: wie moest het betalen, en zou Guido niet beter aan zijn gezondheid kunnen denken?

Veel aanwezigen zagen de bijeenkomst als Guido’s afscheid van de advocatuur. Maar niemand die kon voorzien dat nog geen twee maanden later Daan zou overlijden en dat Guido hem een week later zou volgen. Hij stierf kort nadat hij een rouwadvertentie voor Daan had opgesteld met het motto van Shaffy: ‘We zullen doorgaan’. 

Guido verloor een vriend, verloor zijn been, had een bijzonder moeizame verhouding met zijn vader. Daan verloor met zijn ouders een groot deel van zijn jeugd. Guido sloot zich deels af voor ‘vroeger’. Zo niet Daan, die met zijn nichtje, documentairemaakster Simonka, op zoek ging naar zijn oorsprong. Historicus Loe de Jong had hem nooit over zijn vader en moeder willen vertellen. ‘Je moet je niet met het verleden bezighouden,’ zou De Jong zijn neefje hebben geantwoord. Kwam dat door Loe de Jongs eigen oorlogstrauma? Of was het de jaloezie die Loe zelfs na de dood van zijn tweelingbroer nog verteerde, zoals hij aan interviewer Ischa Meijer vertelde? 

De Jong zei toen dat hij altijd dacht dat zijn broer beter was dan hij. Ook toen zijn broer was omgekomen, had hij daar nog last van. De documentaire bracht wat antwoorden, maar werd niet het gezamenlijke document voor zijn ouders dat Daan zich had gedroomd: het gaf verwijdering in zijn familie.

Ondanks alle verliezen hield de hechte band van dit advocatenduo bijna 45 jaar stand. Of het nu bitter was of zoet, beiden dronken met volle teugen uit de bekers van hun tijd.

 

 

Dit artikel kwam tot stand op basis van gesprekken met Willem van Bennekom, Herman Doeleman, Maarten Hilberdink, Eugène Sutorius, Wil Tonkens en Simonka de Jong. De historie van Daan is ontleend aan de documentaire ‘Het zwijgen van Loe de Jong’ (te vinden op Uitzendinggemist.nl).

Download artikel als PDF

Advertentie