Iedere advocaat die Utrecht als alma mater heeft, kent de winkel van de familie Öz op de Kanaalstraat. Vader Mehmet Öz is de zaak in 1979 begonnen met belegde broodjes en kebab. De zonen zetten ’m voort. Dan slaat de Utrechtse bureaucratie toe. Financiële tegenslag, een discutabele BIBOB-melding met als gevolg daarvan malheur met vergunningen. De familie Öz valt terug op hun advocaat: mr. X uit C. De advocaat gaat met gezwinde spoed aan de slag en weet een eerste onderhandse verkoop op de valreep te voorkomen. Dan gaat het mis.
De familie Öz maakt een substantieel bedrag over op de derdenrekening van de advocaat. Het doel is dat de advocaat de renteachterstand bij de Rabo-bank lost en op deze wijze op korte termijn een executieveiling voorkomt. Vier weken later staat toch het feitelijk kort geding gepland. Een dag voor de zitting meldt de advocaat dat er nog een taxatierapport gemaakt moet worden. Dat is voor de rechter van belang bij de vaststelling van de executiewaarde. Dat lukt niet op zo’n korte termijn waardoor de panden voor een veel te laag bedrag onderhands worden verkocht. Daarnaast blijkt op de zitting dat het geld dat de familie Öz op de derdenrekening heeft gestort niet is aangewend om de vordering van de Rabobank te lossen. De advocaat geeft als reden dat hij zijn declaraties deels heeft verrekend met dit bedrag. Zonder overleg vooraf. Vervolgens ontstaat een geschil over de hoogte van de declaraties.
Er zijn vraagtekens te plaatsen bij de aanpak van de advocaat. Het is de vraag of de advocaat voldoet aan het zorgvuldigheidsvereiste door een dag voor het kort geding te vragen om een essentieel procesdocument. Daarnaast valt het, zonder overleg met cliënt, zoeken naar onderhandse kopers in het eigen netwerk van de advocaat niet onder de reikwijdte van reguliere declarabele werkzaamheden.
Ook bestaan er twijfels over de juiste inzage in de financiële consequenties vooraf aan de procedure. Bovendien zijn er geen schriftelijke meldingen geweest dat de declaraties aanmerkelijk hoger zouden uitvallen. Maar het belangrijkste is wel dat de advocaat niet gerechtigd is om zijn declaraties te verrekenen met bedragen die niet als voorschot op de derdenrekening zijn gestort. Dat mag alleen in uitzonderlijke gevallen en alleen met toestemming van de deken. De advocaat kiest voor een eigen belang ten koste van zijn cliënt en dat klemt.
Net zoals in de musical de Wizard of Oz uiteindelijk geen tovenaar blijkt te zijn, is de familie Öz dat ook niet en zijn ze de wanhoop nabij. Om deze reden is het verstandig als de tuchtrechter eens naar dit dossier kijkt. Indien vast komt te staan dat de advocaat klachtwaardig heeft gehandeld, zijn het vooral dit soort advocaten die de advocatuur een slechte naam bezorgen.
Harry Veenendaal