Eigenzinnige advocaat Hendrik Mulderije (1896-1970) groeide uit tot conservatief minister. Hij loodste de Advocatenwet door de Tweede Kamer.
De Utrechtse studententijd van Hendrik Mulderije, geboren in Zutphen op 4 januari 1896, viel vrijwel samen met de Eerste Wereldoorlog. In 1919 promoveerde hij op 37 inhoudelijk sterk uiteenlopende stellingen, waaruit zijn brede juridische belangstelling bleek. Die brede interesse liet zich later vertalen in een omvangrijke reeks publicaties in juridische vakbladen.
Kort voor zijn promotie had hij zich als advocaat en procureur in Amsterdam gevestigd bij het kantoor van G. Grosheide en D. Schut waar hij, met de onderbreking van zijn ministerschap, tot 1968 praktijk zou blijven voeren.
Kenmerkend voor Mulderije, van huis uit Nederlands-hervormd en geïnspireerd door een diepe geloofsover-tuiging, was zijn inzet op kerkelijk terrein. Als lid van de werkgroep Kerk en Overheid van de Nederlandse Hervormde Kerk was Mulderije tijdens de Tweede Wereldoorlog betrokken bij de protest-brieven die namens de Nederlandse Hervormde Kerk tegen de Duitse bezetter waren gericht.
Aan het einde van de jaren twintig was Mulderije politiek actief geworden als lid van de Christelijk-Historische Unie (CHU). Reeds voor de oorlog kwam hij via het Amsterdamse CHU-bestuur in contact met partijvoorman Hendrik Tilanus. In 1951 benaderde Tilanus hem om minister van Justitie te worden in het tweede kabinet-Drees. Het eerste kabinet onder leiding van Drees was kort daarvoor gevallen en Mulderijes voorganger, A.A.M. Struycken, keerde niet terug in de ministersploeg.
Het kabinet Drees-II regeerde anderhalf jaar, van maart 1951 tot het einde van de parlementaire termijn in juni 1952. In die korte tijd slaagde Mulderije erin om een aantal belangrijke wetsvoorstellen door het parlement te loodsen. De Beginselenwet Gevangeniswezen, waarin een humane en correcte beje-gening van gedetineerden was uitgewerkt, de Wet bescherming staatsgeheimen en de Wet oorlogsstrafrecht vonden onder minister Mulderije de weg naar het Staatsblad.
Een aanzienlijk wetgevingsdossier dat hij van zijn voorgangers had overgenomen, was het ontwerp voor de Advocatenwet. Was Johannes Drost des-tijds de geestelijke vader van het ontwerp geweest, Mulderije droeg uiteindelijk de politieke verantwoordelijkheid om de positie van de balie wettelijk verankerd te krijgen. De minister stond voor de opdracht het voorstel, dat door de Tweede Kamer nogal lauw was ontvangen, tijdens de parlementaire behandeling op 11 en 12 maart 1952 te verdedigen. CPN-Kamerlid (en voormalig advocaat) Benno Stokvis keerde zich tegen het voorstel en zelfs Mulderijes partijgenote freule Wttewaall van Stoetwegen koesterde geen overdreven verwachtingen van het ontwerp. Toch slaagde Mulderije erin om het wetsvoorstel door de Tweede Kamer aan te laten nemen, waarbij alleen de CPN-fractie tegenstemde.
Hendrik Mulderije stond bekend als eigenzinnig en zijn justitiebeleid als conservatief. In december 1951 ontstond beroering toen de minister tijdens de behandeling in de Eerste Kamer van de Beginselenwet Gevangeniswezen de humanistische geestelijke verzorging van gevangenen ‘stenen voor brood’ noemde, wat hem op felle kritiek uit humanistische hoek kwam te staan.
Daarnaast stond Mulderije ten aanzien van de zwaarste, oorlogsmisdadigers strengere bestraffing voor. Met inbegrip van de doodstraf, wat hem lijnrecht tegenover Koningin Juliana bracht. Nadat op 21 maart 1952 – vlak na de goedkeuring van de Advocatenwet – door de terechtstelling van twee oorlogsmis-dadigers de doodstraf voor het laatst in ons land ten uitvoer was gelegd, weigerde Juliana het besluit voor de executie van Willy Lages, een van de Vier van Breda, te ondertekenen. Tot een daadwerkelijk conflict met Juliana kwam het echter niet, omdat het kabinet met de verkiezingen in aantocht de kwestie op de lange baan schoof.
Na zijn kortstondige kabinetsperiode keerde Mulderije terug naar zijn advocatenpraktijk. Politiek bleef hij nog enkele jaren actief in de Provinciale Staten van Noord-Holland en als lid van het CHU-hoofdbestuur, tot zijn overlijden op 18 maart 1970.
Robert Sanders