Per 1 oktober 2013 is het ‘Besluit aanpassingen eigen bijdrage rechtzoekenden en vergoeding rechtsbijstandverleners’ (verder: het Besluit) in werking getreden. (1., zie onder) Met het Besluit is een maatregel ingegaan die de rechtzoekende bij bewerkelijke zaken verplicht opnieuw een eigen bijdrage te betalen. (2.) Deze maatregel is echter in strijd met het in artikel 6 EVRM verankerde recht op toegang tot de rechter.

Uit jurisprudentie van zowel het EHRM als de HR blijkt dat een (financiële) beperking van de toegang tot de rechter evenredig moet zijn. (3.) Dit houdt in dat er een redelijke verhouding moet bestaan tussen de gebruikte middelen en het daarmee beoogde doel. (4.)

Het Besluit heeft allereerst een besparing op de uitgaven aan de gesubsidieerde rechtsbijstand tot doel. Het Besluit is er daarnaast voor om een belangenafweging te bewerkstelligen bij de rechtzoekende, alvorens deze een beroep doet op gesubsidieerde rechtsbijstand. Het gaat daarbij om een afweging van het nut van de procedure enerzijds en de kosten die daaraan verbonden zijn anderzijds. De opnieuw verschuldigde eigen bijdrage voor bewerkelijke zaken is echter niet in verhouding tot dit doel.

Het opnieuw verschuldigd zijn van een eigen bijdrage is voortgekomen uit het oordeel van de wetgever dat bij bewerkelijke zaken de verhouding tussen de te betalen eigen bijdrage van de rechtzoekende en de inzet van de advocaat disproportioneel is. (5.) Door in bewerkelijke zaken opnieuw een eigen bijdrage van de rechtzoekende te vragen, wordt de oorzaak van een bewerkelijke zaak neergelegd bij de rechtzoekende.

De wetgever stelt dat de rechtzoekende niet altijd invloed heeft op de zaak en de tijd die de rechtsbijstandverlener daaraan kwijt is. Desondanks is de wetgever van mening dat de extra bijdrage er aan bijdraagt dat de rechtzoekende zijn belangen in de zaak scherper afweegt en bespreekt met zijn rechtsbijstandverlener. (6.)

De wetgever gaat hier echter uit van een te grote mate van zelfraadzaamheid bij de rechtzoekende. Bij rechtzoekenden die in aanmerking komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand is vaak geen of beperkte juridische kennis aanwezig. Dit betekent dat van hen niet kan worden gevergd dat zij een goede afweging kunnen maken in wat zij al dan niet neerleggen bij de rechtsbijstandverlener. De bewerkelijkheid van een zaak kan naar mijn oordeel dan ook niet zonder meer worden toegekend aan de rechtzoekende.

Daarnaast komt de vraag van een redelijke verhouding tot het doel pas aan de orde, als het gebruikte middel ook daadwerkelijk het beoogde doel kan bereiken. De inhoud van artikel 2c Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand en de toelichting van de wetgever daarop impliceren dat de bewerkelijkheid van een zaak te wijten is aan de rechtzoekende. Het vragen van een extra eigen bijdrage in geval van bewerkelijkheid heeft dan inderdaad een zekere werking op de rechtzoekende als zijn handelen van invloed is op de bewerkelijkheid.

Hier staat echter tegenover dat nooit toestemming wordt verleend voor bewerkelijkheid als de oorzaak hiervan ligt in de persoon(lijkheid) van de rechtzoekende. (7.) Dit valt af te leiden uit de Leidraad Extra Urenzaken van de RvR. Voor bewerkelijkheid dient de zaak zelf namelijk een bewerkelijk karakter te dragen. Hierbij kan worden gedacht aan de juridische complexiteit van een bepaalde zaak. (8.) Een dergelijke grond voor bewerkelijkheid ligt buiten het bereik van de rechtzoekende.

Als de oorzaak voor een meer dan gemiddelde tijdsbesteding aan een bepaalde zaak ligt in de persoon(lijkheid) van de rechtzoekende, dan levert dit geen bewerkelijkheid op. (9.) Het gaat dan bijvoorbeeld om de maatschappelijke of culturele achtergrond, taalproblemen, een psychische stoornis of een onverzoenlijke verhouding tussen de rechtzoekende en diens rechtsbijstandverlener. Het feit dat nou juist deze oorzaken geen bewerkelijkheid opleveren, betekent dat de extra eigen bijdrage in geval van bewerkelijkheid helemaal niet van invloed is op enige vorm van belangenafweging van de rechtzoekende. Het doel wordt dus helemaal niet bereikt met de maatregel.

De extra eigen bijdrage in bewerkelijke zaken acht ik dan ook onevenredig en in strijd met artikel 6 EVRM. Van enige belangenafweging aan de kant van de rechtzoekende is bij bewerkelijke zaken namelijk geen sprake. Artikel 2c Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand, die de extra eigen bijdrage voor bewerkelijke zaken regelt, dient dan ook te worden ingetrokken wegens strijd met artikel 6 EVRM.

1. Stb. 2013, 345
2. Dit is neergelegd in artikel 2c Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand
3. Bijvoorbeeld EHRM 25 mei 1985, app!. no. 8225/78 (Ashingdane 1. Verenigd Koninkrijk) of ABRvS 25 mel 2011, ECLI:NL:RVS:2012:BQ5948
4. EHRM 31 juli 2007, appl. no. 38736/04 (Mretebi t. Georgie) 5. Stb. 2013, 345, p. 18
6. Stb. 2013, 345, p. 19
7. Nederlandse Orde van Advocaten, Reactie NOvA op het ontwerpbesluit aanpassingen eigen bijdrage rechtzoekenden en vergoeding rechtsbijstandverleners, Den Haag, 21 december 2012, p. 6
8. RvR Leidraad Extra Urenzaken, tweede versie 2008, pagina 6
9. RvR Leidraad Extra Urenzaken, tweede versie 2008, pagina 5

Leroy de Vries, stagiair bij Saija Derksen & Post Advocaten.

Deze bijdrage is geschreven in opdracht van Saija Derksen & Post Advocaten (Arnhem).

Advertentie