De goede oude tijd. Toen het recht nog huisde in een lommerrijke laan waar heel af en toe een auto passeerde. Waar de kachel rustig snorde, een e-mail gewoon een brief was die na twee dagen door een man in uniform werd bezorgd. De tijd dat een pleidooi begon met een hoffelijk praatje bij de procureur. Het is de nostalgie die de oudere advocaat weleens doet verzuchten dat het zo’n mooie tijd was.
In Duitsland zijn ingeblikte luchtjes te koop uit de voormalige DDR, zoals bruinkool en de damp van Trabantjes. De spruitjeslucht van de vroegere balie is niet ingeblikt maar is hier en daar nog wel te ruiken.
In de tuchtrechtspraak stijgt soms de geur van die vervlogen tijden op. Komt dat doordat de laatste sokophouders en knickerbockers zich daar hebben verschanst?
Zo rook ik onlangs een oudbakken luchtje in de uitspraak van de Gelderse raad van discipline die een confrère op de vingers had getikt omdat hij zich tegenover een journalist negatief over een wederpartij had uitgelaten.
Vroeger spraken advocaten liever niet met journalisten. Dat was namelijk niet chic. Tegenwoordig worden tal van procedures door journalisten op de voet gevolgd en tijdens zittingen wordt twitterend verslag gedaan. Pleidooien kunnen af en toe zelfs via YouTube worden teruggekeken. Advocaten spreken journalisten vandaag de dag omdat het belang van de cliënt dit meebrengt of zelfs eist. Over de wederpartij hoeft de advocaat zich daarbij niet in te houden zolang hij binnen of buiten rechte het belang van zijn cliënt volgt, niet liegt en zich evenmin ‘onnodig grievend’ uitlaat, zo luidt de doctrine. Het duurde lang voor deze doctrine in Nederland consequent werd toegepast.
Het Europese Hof heeft Nederland enkele oorvijgen moeten uitdelen voordat de Hollandse tuchtrechters zich deze leer hadden eigen gemaakt, de laatste keer in de zaak van de Alkmaarse advocaat Chris Veraart1. Maar er blijven dissidenten, zoals de Gelderse raad van discipline.
Uit de mond van de Gelderse advocaat, die voor een aantal cliënten optrad dat in de schuldsanering zat, had een journalist opgetekend dat het bewindvoerderskantoor van de wederpartij een ‘schimmig bedrijf’ was. Volgens de tuchtraad was dit een ‘generaliserende en kwalificerende uitspraak die schadelijk is voor klagers en waarvan de noodzaak niet is gebleken’.
Dit Gelderse criterium is een uitdrukking van een jaren vijftig buikgevoel, teruggebracht tot de vraag ‘was dat nou nodig?’ Misschien was het waardeoordeel ‘schimmig’ een halve eeuw geleden wel ‘onnodig grievend’.
Hoe dat verder zij, in Gelderland is de Veraart-doctrine in elk geval niet doorgedrongen.
En dan krijg je dit soort beslissingen uit de brocanterie van de balie.
1 EHRM Veraart vs. Staat der Nederlanden 30 november 2006 (NJ 2007, 368).