Ooit kon een kleine vormfout een strafzaak al kapotmaken. De tijd dat advocaten gemakkelijk konden scoren is met de Wet vormverzuimen (art. 359a Sv) afgelopen. Maar die bepaling alleen biedt de strafrechter te weinig houvast om evenredigheid te bereiken tussen vormfouten en rechtsgevolgen: bewijsuitsluiting, strafvermindering of niet-ontvankelijkheidverklaring.
Dat stelt Reindert Kuiper in zijn proefschrift Vormfouten. Juridische consequenties van vormverzuimen in strafzaken, dat hij op 2 juli aan de Radboud Universiteit Nijmegen zal verdedigen. ‘Advocaten vinden dat vormfouten steeds moeten worden afgestraft omdat anders de rechtsbescherming van de verdachte tekortschiet. Het OM vindt dat eventuele vormfouten een effectieve waarheidsvinding en berechting niet in de weg mogen staan. We willen geen politie en OM die zich niets aan de wet gelegen laten liggen, maar we willen ook niet dat een weinig ernstige vormfout de berechting frustreert.’
Daarom presenteert Kuiper de ‘doel-middel-benadering’, waarmee de vaak tegenstrijdige belangen tegen elkaar kunnen worden afgewogen. Jammer voor advocaten, maar deze benadering komt er op neer dat vormfouten niet zonder meer moeten worden afgestraft.
Wélke vormfouten vaak worden gemaakt, dat is niet bekend. De advocatuur kan een rol spelen om daar zicht op te krijgen, vindt Kuiper. ‘De Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten of de Nederlandse Orde van Advocaten kan regelmatig een rapport uitbrengen over zaken met vormfouten, die hun leden daarvoor goed gedocumenteerd aandragen. Samen met de wetenschap kan zo zicht worden gekregen op structureel voorkomende vormfouten en kan daaraan wat worden gedaan.’
Tegelijk zouden strafrechtadvocaten die te pas en te onpas de niet-ontvankelijkheid van het OM bepleiten zich beter kunnen focussen op materiële aspecten van de zaak. Juist daarin liggen vaker kansen voor succesvolle verdediging.