Auteurs: Aldert van der Bent en Patrick Slob1
In het kader van het juridisch debat mag elke partij zijn zegje doen en reageren op de stellingen van de wederpartij. Op enig moment zal de rechter echter het procesdebat sluiten. In Gedragsregel 15 lid 2 is voorgeschreven dat het de advocaat dan niet vrijstaat zich tot de rechter te wenden zonder toestemming van de wederpartij.2 Deze regel moet voorkomen dat een partij probeert de rechter nog te beïnvloeden als de uitwisseling van standpunten al is afgerond. Het argument of het tot dan toe onbekende feit dat de cliënt in de koffiekamer na het afsluitende pleidooi aan zijn advocaat meldt, kan de rechter dus niet meer bereiken.3
Gedragsregel 15 lid 2 sluit aan op art. 6.1 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de rechtbanken – de rechtbank neemt geen kennis van berichten aan de rechtbank nadat vonnis is bepaald, tenzij uit het bericht blijkt dat de wederpartij met de kennisneming heeft ingestemd. Maar gezien de historie ervan is met de keuze voor ‘uitspraak’ expliciet beoogd de regel een ruimere werking te geven.4 Overigens is het zo dat toestemming van de wederpartij wordt vereist. De regel heeft dus ook betrekking op procedures waarin géén advocaat of andersoortige rechtsbijstandsverlener optreedt.
In het woord ‘gevraagd’ lezen sommigen dat de regel niet van toepassing is wanneer de rechter ambtshalve de zaak voor vonnis plaatst, zoals in incidenten gebruikelijk is direct na het indienen van het antwoord. De raad van discipline ’s-Hertogenbosch oordeelde echter dat de regel ook op die situatie betrekking heeft.5 Dat oordeel sluit aan op art. 6.1 Landelijk procesreglement en op de overweging van het Hof van Discipline dat ‘(a)chtergrond van die regel is dat partijen nadat een zaak in staat van wijzen is niet meer op de inhoud van de zaak mogen ingaan en niet op het gevoerde debat mogen terugkomen’ (cursivering toegevoegd).6
Anders dan de zojuist geciteerde overweging lijkt te suggereren, vallen niet enkel inhoudelijke maar ook strikt processuele verzoeken en mededelingen onder het bereik van Gedragsregel 15 lid 2. Uit de sterk casuïstische jurisprudentie menen wij echter voorzichtig te kunnen concluderen dat sec overtreding van Gedragsregel 15 lid 2 bij een processuele kwestie weliswaar een normschending oplevert, maar niet tot gegrondbevinding van de klacht zal leiden. Daarvoor is méér nodig.
Zo betrof de gememoreerde procedure bij het Hof van Discipline een zaak waarin het gerechtshof verweerder ter zitting had gevraagd om de (omvangrijke) stukken van het hoger beroep na het pleidooi nogmaals geordend te fourneren. Verweerder deed dat nog diezelfde dag, inclusief een beknopte toelichting op wat ter zitting was afgesproken (met een kopie van de brief aan de wederpartij). Daarmee was van een heropening van het debat volgens het hof geen sprake, zodat niet klachtwaardig was gehandeld.7
In twee recente beslissingen redeneerde de raad van discipline ’s-Gravenhage dat Gedragsregel 15 lid 2 weliswaar was overtreden door een verzoek om verwijzing van een zaak naar de rol voor akte uitlating producties, resp. een verzoek om zo spoedig mogelijk uitspraak te doen, maar dat de normschending niet zo ernstig was dat dit tot gegrondheid van de klacht moest leiden.8
Gezien deze beslissingen lijkt een uitspraak van de raad van discipline ’s-Hertogenbosch uit de pas te lopen. Die oordeelde dat een verzoek om pleidooi, nadat de kantonrechter de zaak ambtshalve voor vonnis had geplaatst, klachtwaardig is en moet leiden tot een berisping.9 Tussen de regels door lijkt echter de trainerende proceshouding van verweerder te hebben meegespeeld: verweerder deed zijn pleidooiverzoek (pas) twee dagen nadat hij zelf als laatste van akte had mogen dienen.
Jurisprudentie leert dat een advocaat niet mag worden belemmerd zich in zeer bijzondere gevallen tot de rechter te wenden, hoewel de zaak in staat van wijzen verkeert.10 Wanneer hij zich in zo’n geval beperkt tot een ‘kaal’ verzoek (dat dus slechts ziet op formele aspecten, zoals een aansporing vonnis te wijzen), handelt de advocaat weliswaar in strijd met Gedragsregel 15 lid 2, maar zal hij vermoedelijk tuchtrechtelijk buiten schot blijven. Zodra ook van andere, aanvullende omstandigheden sprake is (poging tot traineren of de rechter inhoudelijk beïnvloeden), zal de klacht gegrond worden verklaard en een maatregel worden opgelegd.
Voetnoten
1 Advocaten bij Wybenga advocaten in Rotterdam.
2 Zie voor een (kennelijk) discutabel, maar volgens ons evident geval waarin de zaak nog niet voor vonnis stond en Gedragsregel 15 lid 2 dus niet van toepassing was: Hof van Discipline 13 juni 2014, nr. 7026 (n.n.g.).
3 F.A.W. Bannier, Zoals een behoorlijk advocaat betaamt – Advocatengedragsrecht, Apeldoorn-Antwerpen: 2011, p. 105.
4 Vgl. de toelichting op Gedragsregel 15 lid 2.
5 Raad van discipline ’s-Hertogenbosch 1 maart 2010, ECLI:NL:TADRSHE:2010:YA0443.
6 Hof van Discipline 18 maart 2013, ECLI:NL:TAHVD:2013:23.
7 Hof van Discipline 10 april 1995, nr. 1979, Adv.bl. 1997, p. 357.
8 Plv. vrz. raad van discipline ’s-Gravenhage 24 april 2014, ECLI:NL:TADRSGR:2014:93 en 20 mei 2014, ECLI:NL:TADRSGR:2014:121.
9 Raad van discipline ’s-Hertogenbosch 1 maart 2010, ECLI:NL:TADRSHE:2010:YA0443.
10 Hof van Discipline 3 juni 1991, nr. 1509 spreekt van een ‘werkelijk (…) dringende situatie’.