‘Het is wel ironisch dat u hier juist vandaag tegenover mij zit’, zegt de politierechter in Haarlem, en ze kijkt de verdachte recht aan. ‘Weet uw werkgever dat u hier bent?’ Mijnheer D. schiet in de lach, van de zenuwen waarschijnlijk. ‘Nee!’

‘Want dat zou u wellicht uw baan kunnen kosten’, vermoedt de rechter.
Daar zit iets in. Mijnheer D. is kwaliteitsmanager bij een kledingfabrikant, en in het voorjaar van 2013 werd uitgerekend zijn koffer door de douane gecontroleerd op Schiphol. Daarin troffen de douaniers acht dubieuze kledingstukken, gekocht in Turkije: t-shirts, truien, een polo en een bodywarmer. Diesel, Tommy Hilfiger, Burberry. Vals, stelde de douane vast. Niet vals, zei mijnheer D., ik heb er verstand van. Hij weigerde afstand te doen en een transactie te betalen, en daarom zit hij nu voor de rechter.
‘U hebt gezegd: “Dit is echt mierenneuken’”, zegt de rechter.
De precieze woorden weet mijnheer D. niet meer.
‘Hoeveel heeft u ervoor betaald?’, vraagt de rechter.
‘Ongeveer 200 euro, tegen de toenmalige koers van de Turkse lira’, zegt mijnheer D. ‘Acht stuks merkkleding voor 200 euro, is dat niet erg goedkoop?’, wil de rechter weten. ‘Ik heb ze in een outletwinkel gekocht’, zegt mijnheer D. ‘Dit zijn normale outletprijzen.’ ‘Feit is wel dat er in Turkije veel valse merkkleding wordt gemaakt’, zegt de rechter. ‘Maar die koop je dan op straat voor 1 of 2 euro’, merkt mijnheer D. op.
‘Zo weinig?’, vraagt de rechter.
‘Zo weinig’, zegt mijnheer D.
De rechter pakt het proces verbaal van herdeterminatie erbij, opgemaakt door de merkdeskundigen van de douane. Daarin staat precies omschreven waarom zij denken dat het vals is. De rechter zoomt in op de bodywarmer van Burberry. Om te beginnen, zegt ze, zit het merklabel asymmetrisch. ‘Ja’, zegt mijnheer D. ‘Maar een scheef ingenaaid label is nou juist een van de redenen waarom kledingstukken naar de outlet gaan.’
‘En als je naar het logo kijkt’, vervolgt de rechter, ‘dan zie je bijvoorbeeld dat de stijgbeugel van de ruiter er anders uitziet. En de wimpel. En de eenhoorn.’
Mijnheer D. kijkt naar de foto in het proces verbaal. ‘Ja, ik zie wel verschillen. Die kan ik niet verklaren. Maar aan de kwaliteit van de stof, en van het garen dat is gebruikt, daaraan kan ik zien dat die kleren echt zijn.’
‘Nu u dat logo ziet’, houdt de rechter aan, ‘denkt u nu dat het vals is?’
‘Ik weet het niet’, zegt mijnheer D. ‘In logo’s treden soms veranderingen op. Dit kan wel een productie van zeven jaar oud zijn.’
‘Als het nep zou zijn’, zegt de rechter, ‘dan hebben fabrikanten van de echter merkspullen daar wel last van’.
‘Maar ik werk daar zelf!’, zegt mijnheer D. met stemverheffing. ‘Ik zou nooit valse kleding kopen!’
De officier van justitie gelooft vast in de deskundigheid van de douane. Dat het om een oud Burberry-logo zou gaan, wil er bij haar niet in. Bovendien, zegt ze, met de t-shirts van Diesel in de koffer van mijnheer D. was ook van alles mis. ‘Mijnheer zit zelf in deze branche. Hij had beter moeten weten, zeker met dat afwijkende logo van Burberry.’ Ze eist een boete van 350 euro en onttrekken van de kleding aan het verkeer.
De advocaat van mijnheer D. somt op waarom ze denkt dat haar cliënt wel degelijk te goeder trouw is. ‘Hij heeft de kleding gekocht in een betrouwbare winkel in Izmir. Die ziet er keurig uit, mijnheer is nog teruggegaan, heeft er foto’s gemaakt, ze hebben een website. Hij heeft nog gemaild met Tommy Hilfiger om bevestigd te krijgen hoe men daar omgaat met labels. Maar mijn cliënt heeft natuurlijk geen verstand van logo’s; alleen dat van zijn eigen werkgever, daar weet hij alles van. In die zin is mijnheer gewoon consument. En je moet best goede ogen hebben, wil je die verschillen zien. Uit alle moeite die mijn cliënt heeft gedaan om aan te tonen dat hij te goeder trouw was, merk je dat hij echt de overtuiging heeft dat die kleren echt zijn. Anders geef je het toch gewoon af bij de douane?’ Ze vraagt vrijspraak en opheffing van het beslag op de kleding.
‘Het komt niet vaak voor dat er zo’n verweer wordt gevoerd’, zegt de rechter. ‘De meeste mensen die voor een paar euro iets op straat hebben gekocht en worden aangehouden bij de douane, zullen denken: jammer dan. Maar u is er veel aan gelegen om aan te tonen dat die kleding echt is, en dat heeft denk ik te maken met uw beroepseer.’
Zijn de kleren vals? De rechter komt er niet uit. Het Burberry-logo in de bodywarmer verschilt van het echte, ja, maar uit het dossier valt niet op te maken of het niet een oud logo zou kunnen zijn. En van andere kledingstukken ontbreken foto’s in het dossier. ‘Ik kan niet vaststellen of die kleding nep is geweest, laat staan of u het met opzet hebt meegenomen. Ik ga er vandaag over, en mijn conclusie is dat ik u moet vrijspreken.’ ‘Dank u wel!’, zegt mijnheer D. Zelden heeft het laatste woord hartgrondiger geklonken.

Lars Kuipers

Advertentie