Op 1 april 2014 is het adolescentenstrafrecht in werking getreden. Het gaat hier niet om een nieuw soort strafrecht dat voor deze doelgroep is ingevoerd, maar om een reeks maatregelen en wijzigingen die de strafrechtelijke aanpak onder de groep jongvolwassenen effectiever en flexibeler zou moeten maken.1
Met invoering van het adolescentenstrafrecht wordt het onder meer mogelijk om een jeugdsanctie toe te passen op jongeren tot 23 jaar. Toepassing van een jeugd-sanctie op verdachten van 18 tot 23 jaar is op grond van het gewijzigde artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht alleen mogelijk als de rechter daartoe aanleiding ziet in de persoonlijkheid van de adolescent of de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Dit kon voor invoering van het adolescentenstrafrecht al bij jongeren tot 21 jaar. De leeftijdsgrens voor het toepassen van een dergelijke sanctie is dus opgetrokken van 21 naar 23 jaar. Dit betreft echter wel een uitzondering en is geen hoofdregel. Uitgangspunt blijft dat jongvolwassenen die ouder zijn dan 18 jaar in principe volgens het commune strafrecht worden veroordeeld.
De ontwikkelingsfase van een jongvolwassen verdachte tot 23 jaar kan de rechter aanleiding geven om de biologische leeftijd van de verdachte minder doorslaggevend te laten zijn voor de zwaarte en invulling van de sanctie. Met aanpassing van de leeftijdsgrens wordt dus meer flexibiliteit beoogd bij het opleggen van straffen en maatregelen aan jongvolwassenen, waardoor bij een grotere groep verdachten maatwerk mogelijk wordt. Recente wetenschappelijke inzichten met betrekking tot de hersenontwikkeling van adolescenten waren aanleiding om tot een afzonderlijke benadering voor deze groep te komen. Kort gezegd gaat het om het inzicht dat hun hersenen nog in ontwikkeling zijn tot het 25ste levensjaar. Dat tijdens de adolescentie risico- en dus ook strafbaar gedrag voorkomt, kan mede worden toegeschreven aan de onvoltooide ontwikkeling van de hersenen. De nog onvoltooide emo-tionele, sociale, morele en intellectuele ontwikkeling vormt dan ook mede oorzaak van een groot deel van de (jeugd)criminaliteit die optreedt tijdens de adolescentie.
Bij bestudering van de gewijzigde wetsbepaling rijst de vraag of deze zal leiden tot een betere en effectievere aanpak onder jongvolwassenen. De vraag is dan ook of de wijziging in dit opzicht ver genoeg gaat en of er in de praktijk voldoende aandacht voor zal zijn. De hoofdregel, dat op minderjarigen jeugdstrafrecht van toepassing is en op 18-plussers het commune strafrecht, is immers gewoon intact gebleven. Effectiviteit van de gewijzigde regel staat of valt dan ook met de wijze waarop de verantwoordelijke organisaties de uitzonderingsregel toepassen. Toepassing van een jeugdsanctie bij 18- tot 21-jarigen is tot aan de wetswijziging in de praktijk namelijk vrij beperkt gebleven. In 2012 gebeurde dit in slechts 43 strafzaken; ofwel 0,4 procent van het totaal aantal strafzaken onder 18- tot 21-jarigen.2 Dat is onder de maat. Strafrechters en officieren van justitie maken bijna geen gebruik van deze mogelijkheid. En de advocaat die het in de zittingszaal bepleit, krijgt meestal nul op het rekest. Het Openbaar Ministerie en de rechterlijke macht zijn te terughoudend en misschien ook te weinig geïnformeerd om uitzonderingen toe te laten.
Jongvolwassenen hebben tot nu toe weinig geprofiteerd van de bestaande uitzonderingsmogelijkheid. De algemene kritiek is dan ook dat de toepassing van jeugdsancties op jongvolwassenen alleen bevorderd kan worden indien de uitzonderingsregel hoofdregel wordt. Uitgangspunt zou dan moeten zijn dat aan alle jongvolwassenen die voor de strafrechter verschijnen een jeugdsanctie wordt opgelegd, tenzij dit op grond van de persoonlijkheidsontwikkeling niet wenselijk is. Daarvoor is echter uitdrukkelijk niet gekozen.
Gewijzigde aanpak
Om oplegging van een jeugdsanctie te bevorderen, is wel gekozen voor een gewijzigde aanpak. In een vroegtijdig stadium dient te worden beoordeeld of een jeugdsanctie is aangewezen om op het strafbare gedrag van de jongvolwassene te reageren. Na inverzekeringstelling van 18- tot 23-jarigen dient de reclassering pre-screening in het kader van de vroeghulp toe te passen. Zij dient in dit kader alle 18- tot 23-jarige in verzekering gestelde verdachten te bezoeken, ongeacht de insteek van het Openbaar Ministerie. De reclassering dient in het vroeghulprapport expliciet aan te geven om welke reden een jeugdsanctie of een straf/maatregel uit het meerderjarigenstrafrecht van toepassing is. Zij dient daarbij ook – bij advies voor begeleiding of toezicht – expliciet te beargumenteren of de volwassenen- of jeugdreclassering deze begeleiding dient uit te voeren. Als de reclassering inschat dat een zaak zich daarvoor leent, dient bij de Raad voor de Kinderbescherming geïnformeerd te worden of er meer achtergrondinformatie over de jongvolwassene kan worden vergaard.
Als de reclassering al in de vroeghulprapportage heeft aangegeven dat een jeugdsanctie tot de mogelijkheden behoort, dient de officier van justitie hierop op grond van het gewijzigde artikel 63 van het Wetboek van Strafvordering te anticiperen in het kader van de voorlopige hechtenis. Dat gebeurt door op de vordering inbewaringstelling aan te geven dat het Openbaar Ministerie overweegt om ter terechtzitting een jeugdsanctie te vorderen. In geval van inbewaringstelling dient de jongvolwassen verdachte dan in een justitiële jeugdinrichting geplaatst te worden. Zo kan al in dit stadium rekening worden gehouden met de persoonlijkheid van de jongvolwassene die kennelijk te kwetsbaar is om in een penitentiaire inrichting te plaatsen. Deze aanpak vereist een actieve opstelling van de reclassering, die per geval dient te beoordelen of er al voorgesorteerd dient te worden. Ook de officier van justitie dient zich actief op te stellen door het advies van de reclassering serieus te nemen of bij deze instantie aan de bel te trekken als zij niet expliciet heeft beoordeeld of een jeugdsanctie aan de orde zou moeten zijn. De aanpak staat of valt immers met goede en tijdige advisering.
Ondergetekende heeft echter al een aantal strafzaken behandeld waarin de reclassering geen expliciet advies had uitgebracht. Dit resulteerde er in dat ook de officier van justitie geen aanleiding zag om op artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht te anticiperen. De reclassering kampt kennelijk met capaciteitsproblemen om deze toch wel ambitieuze aanpak adequaat te kunnen uitvoeren.
De wet biedt de rechter-commissaris helaas geen mogelijkheid om ambtshalve voor te sorteren en de inbewaringstelling van een jongvolwassene ten uitvoer te laten leggen in een justitiële inrichting. Deze bevoegdheid komt alleen de officier van justitie toe. Dit wordt in de praktijk als een groot gemis ervaren. Bij inadequate advisering door de reclassering en/of een inactieve opstelling van de officier van justitie kan de schade niet tijdig hersteld worden. Dit terwijl tijdens de voorgeleiding nieuwe relevante informatie over de persoonlijkheid van de jongvolwassene naar boven kan komen, waar de rechter-commissaris in het kader van de inbewaringstelling niets meer mee kan. Het is daarbij voorstelbaar dat de jongvolwassene in het kader van de vroeghulp niets heeft willen of kunnen verklaren over zijn persoonlijke omstandigheden, maar dat hij dat pas na advies van de advocaat tijdens de voorgeleiding doet. Vaak is zo’n houding het gevolg van de intellectuele beperking. De wet zou de rechter-commissaris de mogelijkheid moeten bieden hier alsnog iets mee te doen, maar het tegenovergestelde is het geval. Ondergetekende pleit er voor dit expliciet mogelijk te maken om in de zich daarvoor lenende gevallen tijdig maatwerk te kunnen bieden.
Deskundigenadvies
Naast de advisering in het kader van de inbewaringstelling kan de officier van justitie ten behoeve van de strafzitting een adviesaanvraag doen bij de reclassering en/of het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP). Op basis daarvan kan hij alsnog op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht besluiten oplegging van een jeugdsanctie te vorderen. In dit deskundigenadvies moet geadviseerd worden over het type sanctiestelsel en het type toezicht dat de begeleiding die de adolescent mogelijk nodig heeft en de instantie die deze begeleiding dient uit te voeren. Om meer duidelijkheid te creëren over de omstandigheden waaronder rapporteurs voor 18- tot 23-jarigen toepassing van een jeugdsanctie adviseren, is het wegingskader Adolescentenstrafrecht 18-23-jarigen ontwikkeld. De belangrijkste factoren voor een advies voor een atypische sanctie of begeleiding zijn de kwetsbaarheid, het ontwikkelingsniveau en de noodzakelijk geachte begeleiding van de adolescent.
Op zich biedt artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht de mogelijkheid een jeugdsanctie te vorderen, te verzoeken en op te leggen zonder dat daarvoor recente advisering door een rapporteur noodzakelijk is. De strafrechter kan namelijk ook oudere rapportages en/of de houding van de jongvolwassene gedurende het strafproces meenemen in het oordeel dat een jeugdsanctie passender is dan een sanctie uit het commune strafrecht. Echter, de verwachting is dat strafrechters zich net zo terughoudend zullen opstellen als in de periode voorafgaand aan de wetswijziging en de nadruk zullen leggen op adequate advisering daarover. De gedachte is dan vaak: geen duidelijk advies, geen jeugdsanctie. Het nadeel van de nadruk op advisering is dat sommige jongvolwassenen hiermee niet bereikt zullen worden. Er zullen zich altijd zaken en/of jongvolwassenen voordoen waarin het advies van de advocaat zal luiden niet mee te werken aan pro justitia onderzoek vanwege het risico op een andersluidend advies, zoals oplegging van een terbeschikkingsmaatregel. Meewerken aan een gedragskundig onderzoek is namelijk nooit zonder risico.
Standaard naar kinderrechter
Tot slot is de vraag in hoeverre politierechters en leden van de meervoudige strafkamer, niet zijnde kinderrechters, voldoende geïnformeerd en opgeleid zijn om artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht in voorkomende gevallen adequaat toe te passen. Momenteel bestaat er in veel arrondissementen een strikt onderscheid tussen politierechters en kinderrechters. Het zou uitkomst bieden als zaken van jongvolwassenen tot 23 jaar standaard behandeld worden door een kinderrechter. Los van de aanwezige kennis over het aan veranderingen onderhevige jeugdsanctiestelsel, wordt de jongvolwassene dan ook adequater bejegend wat weer een effectievere aanpak met zich brengt. En dat is uiteindelijk waar het allemaal om gaat.
Zonder een adequate aanpak zal het adolescentenstrafrecht een wassen neus blijken.
Rachida el Hessaini3
Noten
1. Memorie van toelichting bij de wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de invoering van een adolescentenstrafrecht, 33 498, nr. 3.
2. André van der Laan, Heike Goudriaan, Artikel ‘Toepassing jeugdstrafrecht bij 18- t/m 20-jarigen beperkt’, 24 juni 2014.
3. Mevrouw mr. R. el Hessaini is strafrechtadvocaat en heeft zich gespecialiseerd in het jeugd(straf)-recht. Zij is werkzaam bij Cleerdin & Hamer Advocaten te Amsterdam en medeoprichter van de vereniging Jeugdrecht Advocaten Amsterdam (www.jraa.nl).