Met niet meer dan drie pro-Deo-dossiers onder zijn arm verliet Pieter Willem van Doorne het Amsterdamse advocatenkantoor van B. Terwindt. Sinds 1924 had Van Doorne gewerkt voor Terwindt. Meerdere keren werd hem verteld dat hij compagnon zou worden. Maar in de zomer van 1930 vond Van Doorne dat hij lang genoeg had gewacht. Hij opende een eigen kantoor aan de Keizersgracht.

Van Doorne, aan zijn studie rechten begonnen tijdens militaire dienst in de Eerste Wereldoorlog en in 1921 afgestudeerd aan de Gemeentelijke Universiteit in Amsterdam, begon met nagenoeg niets. Pro-Deozaken werden (nog) niet van overheidswege gehonoreerd. Zelfs de postzegels moest de advocaat zelf betalen, is te lezen in Vijftig jaar elan van P.R. Beelaerts van Blokland. Om wat te verdienen en om zijn naamsbekendheid te vergroten, schreef Van Doorne juridische artikelen in De Telegraaf. Zijn vrouw ging intussen aan de slag als lerares. 

Het echtpaar verwachtte vooral van het lerarenloon rond te moeten komen. Maar het liep anders. Van Doorne kreeg van de rechtbank een groot aantal faillissementen toebedeeld. Daaruit vloeiden betalende relaties voort en de praktijk groeide snel. Volgens Beelaerts van Blokland hielp het dat Van Doorne wist hoe hij mensen aan zich moest binden. Hij deed dat zelfs zo goed dat toen Van Doorne niet zelf alle zaken meer aankon, cliënten weigerden zich te laten helpen door compagnons. 

Al in 1933 moest Van Doorne omzien naar een groter bedrijfspand. Het kantoor kreeg er in de Tweede Oorlog steeds meer zaken en drie compagnons bij, maar de bevrijding leverde pas echt een stortvloed aan nieuwe zaken op: rechtsherstel, onderbeheerstellingen van ‘foute’ bedrijven, niet uit Duitsland teruggekeerde vermogens. Uiteindelijk zou Van Doornes kantoor, mede door de vele fusies, uitgroeien tot een van de grootste van het land: het huidige Van Doorne in Amsterdam.

De hyperserieuze Van Doorne gold onder zijn medewerkers als wat stijf en ouderwets. Bovendien was hij volgens hen een echte workaholic. Had hij eens vakantie dan kreeg hij van de weeromstuit de eerste dagen hoge koorts en ging hij adviezen of artikelen schrijven. Het maakte hem tot een lastige werkgever omdat hij van zijn medewerkers eenzelfde inzet eiste. 

Van Doorne kwam op zijn eigen mensen als stug over. Toch wist hij geregeld tegenstanders met elkaar te verzoenen. Zo voorkwam hij als Amsterdams deken (1950-1955) een scheuring in de Balie over de vraag of de G.J. Salm, Amsterdams deken in de oorlog, wel genoeg had gedaan om Joodse Ordeleden te beschermen.

De gave om te verbinden kwam Van Doorne ook van pas als algemeen deken (1955-1959). De Advocatenwet van 1952 mocht dan hebben geleid tot één overkoepelende organisatie voor alle advocaten (de Nederlandse Orde van Advocaten), dit wilde nog niet zeggen dat alle advocaten het ermee eens waren. Advocaten waren onder meer bang dat de grote balies uit het westen de kleine zouden overheersen en dat de politiek de balie zou binnentreden. Het was Van Doorne die de hele Nederlandse Balie achter de Orde kreeg. 

Zijn eigen verleden was Van Doorne niet vergeten. Als algemeen deken zette hij zich met succes in voor de honorering van de rechtsbijstand aan ‘on- en minvermogenden’, zoals dat heette. ‘Aan het onbetaalde werk van advocaten en procureurs moet een einde komen,’ schreef hij in het Advocatenblad onder de kop: ‘Het eerst nodige’. 

Na het vertrek van een van de meest ervaren compagnons in zijn praktijk, keerde Van Doorne in 1959 terug naar zijn kantoor. In 1971 maakte hij mee dat ‘zijn’ kantoor een officiële firmanaam aannam, iets wat voorheen als ongepast werd gezien. Het werd: Advocatenkantoor Van Doorne. Enkele maanden later stierf Van Doorne. L. Salomonson, Van Doornes opvolger als algemeen deken, schreef in het Advocatenblad: ‘Een der heel groten is uit ons midden verdwenen.’

 

Download artikel als PDF

Advertentie