Het is 13 oktober 1975, een dag vóór de eerste uitzending van AVRO’s Opsporing Verzocht. Dagblad De Telegraaf bericht over het nieuwe programma: ‘We zullen na morgenavond, (…), eens kijken wie er gelijk krijgen. Zij die een heksenjacht verwachten op de vermeende misdadigers of zij die beweren dat het zo’n vaart niet zal lopen.’ Journalist Ad van Liempt kan het zich nog goed herinneren. ‘Er waren ontzettend veel protesten tegen dat programma. Het werd een oneigenlijke vorm van journalistiek gevonden waarbij de media gebruikt werden als verlengstuk van het opsporingsapparaat.’ Het programma werd, zoals bekend, een succes. En met de opkomst van misdaadjournalistiek en zeker internet en sociale media kregen de opsporingsdiensten er een hoop collega’s bij.
‘Strafzaken hebben voor de buitenstaander altijd iets spannends en daardoor een bepaalde aantrekkingskracht. Het is dan ook niet vreemd dat de media belangstelling hebben voor strafzaken,’ schrijft advocaat Jan Boksem in ‘Alles of niets in het belang van de verdachte – een opinie over het optreden van de raadsman in de media’. Dat pakt voor de betrokkenen, zoals de verdachte, niet altijd even positief uit. Tegenwoordig is privacy al snel in het geding; beelden en berichten worden verspreid en gaan viral, oftewel verspreiden zich als een virus onder internetgebruikers. Dit kan leiden tot een zogeheten trial by media. Voor de strafrechtadvocaat een extra (zware) taak. Maar er zijn gevallen waarin media-aandacht heeft geleid tot strafvermindering. Hoe kan de strafrechtadvocaat media-aandacht ombuigen naar een voordeel voor de verdachte?
Gerard Spong stelt dat een geslaagd beroep op het ‘trial by media’-verweer onder meer afhankelijk is van de aard van het delict, de leeftijd van de verdachte, de inhoud van de publiciteit, de locatie waar de publiciteit is losgebarsten en vooral de beantwoording van de vraag wíé het initiatief van de publiciteit heeft genomen. Spong: ‘Een bekend gezegde luidt: “In de krant van gisteren wordt de vis van vandaag verpakt.” Maar via internet word je voor levenslang aan de schandpaal genageld. Dat heeft vaak tot gevolg dat de resocialisatiemogelijkheden van de cliënt ernstig worden beperkt.’
Zo heeft Peter Plasman momenteel de in de media uitgeroepen ‘Bonnie en Clyde’-zaak onder zijn hoede met daarin een hoofdrol voor het duo Marco van der P. en Enise B., dat na een klopjacht in Duitsland werd opgepakt. Plasman: ‘Het verweer van media-aandacht heb ik in feite al binnen: ze stonden met foto en al in de kranten en op internet. Dat meisje is pas negentien jaar en zal de rest van haar leven de vrouwelijke helft blijven van “Bonnie en Clyde”.’
Draagt justitie zelf bij aan beeldvorming in de media? Plasman noemt de zaak van de doodgeschoten juwelier Ruud Stratmann uit Den Haag. ‘Justitie gaf beelden vrij waarop je de daders de overval zag plegen met getrokken wapen. Maar er had gekozen kunnen worden voor beelden van vóór de overval, waarop de daders ook goed herkenbaar waren. Justitie gaf aan dat doelbewust te doen om de bereidheid van het publiek te verhogen om informatie te verschaffen aan de politie. De beelden van de overval zullen nooit verdwijnen. Sterker nog, je ziet ze terug in nieuwsitems van andere overvallen.’ Het hof stelde in deze zaak dat de verdachte inderdaad nog zeer lange tijd geconfronteerd zou kunnen worden met het misdrijf, maar dat dit niet tot matiging van de op te leggen straf diende te leiden. Plasman denkt dat de toon is gezet sinds Mohammed B. Zijn foto werd op televisie getoond en al snel verspreid. Plasman: ‘Maar hij was al aangehouden! Vóór Mohammed B. werden alleen beelden getoond van mensen die nog opgespoord moesten worden.’
Misdaadjournalist John van den Heuvel: ‘Justitie is pragmatischer geworden. Bovendien zie ik de aandacht voor criminaliteit en misdaadbestrijding alleen maar verder uitbreiden. Alle deelnemers aan het strafproces, dus ook de verdachte, zullen zich moeten realiseren dat ze onder een vergrootglas liggen.’
Er zijn grenzen. Opsporingsberichtgeving kan de persoonlijke levenssfeer of andere belangen van betrokkenen raken en die levenssfeer wordt beschermd door art. 8 EVRM. De zwaarte van het middel dient bovendien in verhouding te staan tot het beoogde doel: de beslissing om beelden te openbaren moet proportioneel en subsidiair zijn (zie ook ECLI:NL:GHSGR:2012:BY6574 onder ‘de toelaatbaarheid van opsporingsberichtgeving’). Maar hoe rechters omgaan met de nadelige gevolgen van publiciteit voor verdachten is niet vastgelegd in beleid. De straftoemeting valt onder de discretionaire bevoegdheid van de rechter. Pas als succesvol kan worden betoogd dat het Openbaar Ministerie zich niet heeft gehouden aan de richtlijnen, vastgelegd in de Aanwijzing Opsporingsberichtgeving van het College van procureurs-generaal (BWBR0032929), lijkt de slagingskans van een ‘trial by media’-verweer groter.
Een beruchte zaak waarbij het OM buiten zijn boekje ging was de zogeheten ‘Eindhovense kopschoppers’-zaak (ECLI:NL:RBOBR:2013:4797 en ECLI:NL:GHSHE:2013:5954), waarbij meerdere verdachten werden opgespoord via vrijgegeven (schokkende) camerabeelden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om de beelden te openbaren voldeed niet aan de subsidiari-teitseis. De verdediging in deze zaak bepleitte met succes dat er inbreuk was gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de verdachten. Dit vormverzuim van het OM leidde tot strafvermindering.
Kansrijk
Waar ligt de grens in het zelf opzoeken van de media? Geert-Iem Roos stond één van de verdachten bij in de ‘grensrechterzaak’ (ECLI:NL:RBOBR:2013:4797 en ECLI:NL:GHSHE:2013:595). Daarbij vond voetbalgrensrechter Richard Nieuwenhuizen de dood. In die zaak faalde het verweer. ‘De zaak werd breed uitgemeten in de media. Ik zat één keer in Nieuwsuur om uit te leggen dat de vork anders in de steel zat dan in de media werd geschetst. Uiteraard kwam het OM toen met het argument dat ikzelf ook in de media was verschenen.’
De rechtbank hield uiteindelijk geen rekening met de media-aandacht omdat er geen concreet nadeel was gebleken. Roos: ‘Het argument van het OM is altijd dat “we” zelf de media opzoeken. Daar verzet ik me keihard tegen.’ Hij onderstreept het belang van het analyseren van de berichtgeving. Want media-aandacht kan niet alleen leiden tot strafvermindering, maar is bovendien bruikbaar voor bewijs en bewijsuitsluiting. ‘Ik ga heel goed na wat er in de media is bericht over mijn zaak. Ik controleer bijvoorbeeld wat getuigen hebben gezegd, zodat ik aantoonbaar kan zeggen: door de media is een bepaald (verkeerd) beeld ontstaan. We hebben in Nederland weliswaar geen juryrechtspraak, maar de rechter is je jury. Die leest ook de krant, daar ontkom je niet aan.’
‘Als je als advocaat zelf de media opzoekt, is het verweer minder kansrijk,’ zegt Spong. ‘Tenzij je alleen maar defensief reageert op berichten uit de media,’ vult Plasman aan.
Terughoudendheid in de media is dus geboden voor advocaten. Dat geldt ook voor de verdachte. In de zaak-Badr Hari (ECLI:NL:RBAMS:2014:735) faalde om die reden het verweer. De advocaat van Badr Hari was Bénédicte Ficq, die een dergelijk verweer niet eerder had gevoerd: ‘De jurisprudentie tot het honoreren van zo’n verweer door de rechter is vrij streng. Dat komt niet zomaar in positieve zin terug in de strafmaat. Dan moet die media-aandacht zodanig heftig zijn geweest dat een eerlijk proces al niet meer tot de mogelijkheden behoort. Dat komt niet vaak voor, maar Hari was in de pers behoorlijk op de korrel genomen, bijna uitsluitend in negatieve zin. Hij had één interview gegeven, daar is hij op afgerekend.’ De rechter oordeelde: ‘Met betrekking tot de persaandacht rondom de zaak van verdachte is overwogen dat dit niet moet leiden tot enige strafvermindering, nu de verdediging de media zelf ook heeft opgezocht en de media-aandacht niet door of namens het OM is gestuurd.’ Advocaat Gerben Kor, auteur van het boek Medialisering van recht, beaamt dat het verweer minder kansrijk is als de mediastroom is ontstaan buiten toedoen van het OM.
Hoe vaak nu een beroep op media-aandacht wordt gehonoreerd, is niet bekend. De Raad voor de rechtspraak bijvoorbeeld heeft geen cijfers paraat. Maar gerust kan worden gesteld dat sinds Opsporing Verzocht ook de rechter gewend lijkt te raken aan media-aandacht. Een rondgang langs advocaten met ervaring op dit vlak leert dat de rechter volgens hen in elk geval goed in staat is een inschatting te kunnen maken van de daadwerkelijke impact van media-aandacht op de dader. (Zie ook ‘Geslaagd’ en ‘Niet geslaagd’ hierna.) De strafmaat hangt af van meerdere factoren: wie veroorzaakte de aandacht, is de verdachte bedreigd, moest hij onderduiken, raakte hij zijn baan kwijt, is hij een BN’er en kon hij media-aandacht verwachten? Zeker is volgens Kor wel dat de impact van media-aandacht steeds minder zwaar door rechters zal worden meegewogen. Een waarschuwing voor advocaten.
Geslaagd
Bekende zaken waarin een beroep op ‘trial by media’ slaagde:
Niet geslaagd
Bekende zaken waarin een beroep op ‘trial by media’ niet slaagde: