De advocaat schraapt zijn keel. ‘Het bijzondere in deze zaak is’, zegt hij tegen de kantonrechter, ‘het advocatenkantoor dat de ruimte in kwestie eerder huurde, dat was ik zelf. Dat verandert de zaak juridisch natuurlijk niet, maar ik ken de situatie heel goed’.
De situatie, dat is een bedrijfsverzamelgebouw aan de – Amsterdammers zeggen ‘het’ – Singel, in het hartje van de binnenstad. Ooit stond daar een theater. De conciërgewoning achter het pand is nog steeds intact, en sinds een kwart eeuw woont daar mijnheer A. Al die tijd heeft hij als enige de sleutel gehad van de deuren die leiden naar twee binnenplaatsjes. En het kantoor op de begane grond had ruiten van melkglas, dus hij genoot, zeg maar, de privacy van een eigen tuin.
Dat veranderde toen het advocatenkantoor vertrok en de andere huurder, een evenementenbureau dat de verdiepingen erboven huurt, ook de begane grond wilde betrekken. Dat de advocaat vertrok, dat was trouwens niet voor niks – hij had het helemaal gehad met die snelle types met hun designbrillen die de hele tijd in de gang stonden te bellen over concept zus of zo – maar dat zegt hij na afloop, niet in de zittingszaal.
Het evenementenbureau vroeg de verhuurder ook om het melkglas op de begane grond te vervangen door gewone, doorzichtige ramen. Dat was voor mijnheer A. de druppel. Hij heeft een kort geding aangespannen tegen zijn huurbaas om troebele ruiten terug te plaatsen. Op zijn beurt heeft mijnheer A. nu ook een vordering aan de broek; de verhuurder wil een kopie van de sleutels van de binnenplaats, zodat de andere huurders die ook kunnen gebruiken.
‘Iedereen begrijpt’, zegt de advocaat van mijnheer A., ‘dat dit een heel grote verandering is als je eraan gewend bent dat niemand je op de vingers kijkt. Men heeft toestemming gevraagd om vanuit de tuin werkzaamheden te verrichten, maar dit is niet aan de orde geweest. Dit is toch iets waarvan je op je klompen kunt aanvoelen dat het gaat wringen. Bespreek zoiets vooraf, dan hoef je elkaar ook niet te treffen in de rechtzaal.’
De privacy van zijn cliënt, betoogt hij, is een verworven recht. Mijnheer A. zit er niet op te wachten dat er straks mensen staan te roken en te kletsen op het plaatsje. De binnenplaatsen maken deel uit van de conciërgewoning, zegt hij, en hij wijst op een zaak bij de huurcommissie, vijftien jaar terug, die de binnenplaatsen meerekende in de punten.
Om het kantoor te kunnen verhuren, zegt hij, is heus geen doorzichtig glas nodig; zelf heeft hij er nooit een punt van gemaakt, en hij betaalde nog meer huur ook. ‘Is het nou zo dat je dat melkglas nooit meer zou kunnen vervangen door doorzichtig glas? Heus niet. Maar dat doe je als een huurovereenkomst eindigt, niet nu.’
‘Het klinkt misschien vreemd’, zegt de juridisch adviseur van de verhuurder, ‘maar dat er geen overleg is geweest, dat was absoluut geen onwil. Mijn cliënt heeft niet gedacht dat hier de belangen van mijnheer A. werden geschaad. Het was voor hem duidelijk dat het gaat om een gemeenschappelijke binnenplaats. Ik bestrijd niet dat mijnheer 25 jaar lang gebruik heeft kunnen maken van de sleutels tot de binnenplaats, maar de facto gaat het om medegebruik. Gebruik dat een keer ontstaat kan tot op zekere hoogte rechten opleveren, maar het gaat te ver om te zeggen: dat is mijn exclusief recht.’
Over de doorzichtige ramen is hij kort. ‘De nieuwe huurder wil gewoon wat meer daglicht en mijn cliënt dacht: dat moet kunnen. Die ramen waren weliswaar niet transparant, maar het waren wel schuiframen. Dus er was altijd al een situatie waarin zicht kon worden gecreëerd.’
De kantonrechter weet het wel zo’n beetje. Over een week, zegt hij, zal hij uitspraak doen. ‘Maar wilt u dat ik er alvast iets over zeg?’
De advocaat van mijnheer A. kijkt steels naar de tegenpartij, beslist dan: ja, graag.
‘Ik wil best geloven dat andere huurders nooit die binnenplaats hebben gebruikt’, zegt de rechter tegen mijnheer A. ‘Maar dat wil nog niet zeggen dat u als enige die ruimte mocht gebruiken. Ik zie het toch vooral als een toestaan dat u de binnenplaats mocht gebruiken, en ik zie niet in waarom anderen die ruimte ook niet hadden kunnen claimen.’
En doorzichtige ramen? ‘Inkijk, dat heb je in een stad. Dat komt voor. Ik zie dat niet als inbreuk op uw recht. Ik ben van plan het zo op te gaan schrijven. Maar als u voor dinsdag tot afspraken komt, laat het me dan even weten. Dan hoef ik geen overbodig werk te doen.’
Lars Kuipers