Als een rechtzoekende geen advocaat kan vinden die zijn zaak wil doen, wijst de deken iemand aan. Maar wat als de deken er ook geen gat in ziet?

In januari 1998 roofden boeven bij een bank in Amsterdam een deel van de kluisjes leeg. De bank wikkelde de schade af, vernieuwde alle kluisjes en gaf de houders nieuwe sleutels. Vijftien jaar later kwam er een meneer om zijn spulletjes. Wat hij in zijn kluisje had liggen, dat vertelt het verhaal niet. Maar wat het ook was, het lag er niet meer. Misschien was hij slachtoffer van de roof, of misschien had een oplichter zijn nieuwe sleutel opgehaald om het kluisje vervolgens fluitend te legen. Hoe dan ook, meneer wilde een advocaat om de schade te verhalen, maar blijkbaar zag niemand er brood in. En datzelfde gold voor de Amsterdamse deken. Toen meneer vroeg om toewijzing van een advocaat op grond van artikel 13 lid 1 Advocatenwet zei de deken dat die vordering op de bank al lang verjaard was. En meneer had ook onvoldoende gedaan om zelf een advocaat te vinden: hij kon geen zeven of acht afwijzingen laten zien.

Maar meneer diende een beklag in bij het Hof van Discipline, en het Hof floot de deken terug. Een deken mag weigeren een advocaat aan te wijzen als daarvoor ‘gegronde redenen’ zijn, maar die waren er in dit geval niet. Als meneer er pas net achter was gekomen dat zijn kluisje leeg was, was zijn vordering niet verjaard. En een rechtzoekende moet zich wel redelijk inspannen om zelf een advocaat te vinden, maar zeven of acht afwijzingen verzamelen: dat is teveel gevraagd. De deken moest het overdoen.

Trudeke Sillevis Smitt

Advertentie