In november bespreekt de Tweede Kamer de begroting van Veiligheid en Justitie voor 2015. De voorzitters van vier adviescommissies van de Nederlandse Orde van Advocaten bespreken de pijnpunten. ‘Ik kan geen visie ontdekken.’
Ruud Hermans, voorzitter van de adviescommissie burgerlijk procesrecht van de Nederlandse Orde van Ad-vocaten (NOvA), heeft zorgen over de digitalisering van de rechtspraak. In september 2015 treedt de nieuwe wetgeving in werking, terwijl er volgens Hermans nog veel onduidelijk is.
Op civielrechtelijk vlak belooft 2015 een cruciaal jaar te worden. Minister Ivo Opstelten (Veiligheid en Justitie, VVD) schrijft dat in zijn begroting en Ruud Hermans kan dat alleen maar beamen. ‘Het wordt allemaal heel spannend. Opstelten wil dat in september de Wet vereenvoudiging en digitalisering al van kracht gaat. De minister is erg ambitieus als hij denkt het wetsvoorstel op zijn korte termijn door het parlement te kunnen jagen. Vergeet niet dat hij zo’n voorstel nog moet indienen (na dit interview is op 20 oktober het wetsvoorstel rondom digitalisering van de rechtspraak ingediend). De termijn waarin we commentaar mogen leveren, wordt zo wel erg kort. En dan moet er ook nog een Algemene Maatregel van Bestuur komen en zullen ook de gerechten hun rolreglementen moeten aanpassen. Dat alles moet in onderlinge samenhang bezien kunnen worden. Ik vraag me af of er niet meer tijd nodig is.’
De nieuwe wetgeving zal moeten leiden tot een geheel nieuwe wijze van werken binnen de rechtspraak. Processen zullen van a tot z digitaal afgewerkt moeten worden. Hermans: ‘Ik ontmoet onder rechters veel scepsis over de digitalisering. Ik kan me daar wel iets bij voorstellen. De nieuwe werkwijze vergt een geheel nieuwe ICT-infrastructuur en we kennen het trackrecord van de overheid op dit terrein. Die is niet erg best.’
Volgens Hermans is er op zich niets mis met digitalisering. ‘Begrijp me niet verkeerd. Dat de gerechten nog steeds met de fax werken, leidt tot erg knullige dingen. Maar ik heb toch zorgen over de implementatie van de nieuwe wet. Digitalisering is voor een kantoor als het onze (Hermans is senior partner bij De Brauw Blackstone Westbroek) goed te behappen. We hebben een eigen ICT-afdeling, maar er zijn ook tweeduizend kleine advocatenkantoren die dat niet hebben. Wat moeten zij doen als een computer plots crasht?’
Voor dit soort praktische problemen moet de Orde zich melden bij de Raad voor de rechtspraak, die de wet mag implementeren. ‘De Raad begrijpt onze zorgen, maar heeft nog geen oplossing. Ik krijg uit die hoek ook wel de tegenwerping dat als advocaten niet alles op het laatste moment doen, ze een crash ook makkelijker kunnen opvangen. Maar ja, dan vergeten ze dat de wettelijke termijnen voor advocaten steeds korter worden, wat het moeilijker maakt om ruim voor de deadline klaar te zijn.’
Hermans pleit voor een flexibele wet, waarin ruime overgangsbepalingen zijn opgenomen. ‘Advocaten moeten de tijd krijgen om zich aan te passen. Ik zou het goed vinden als we voorlopig nog een poos kunnen terugvallen op een papieren back-up van processtukken. Ook zou de nieuwe werkwijze eerst op een klein rechtsgebied uitgetest moeten worden. Als het daar goed werkt, zouden we het dan verder kunnen uitrollen. Ik heb echter niet het gevoel dat de minister de tijd daarvoor wil nemen. Voor hem is de digitalisering vooral een bezuiniging en die wil hij graag inboeken.’
Hermans vindt dat de Raad voor de rechtspraak bij de invoering van de digitalisering de advocatuur meer zou kunnen betrekken. ‘Het is voorlopig nog erg vaag wat de Raad van ketenpartners als de advocatuur verlangt. We zijn nog geen duidelijke gesprekspartner voor de Rechtspraak. Eigenlijk is het een grote “black box” voor ons waarmee de Raad bezig is. Voor de Rechtspraak is de advocatuur natuurlijk ook een complex veld, met de grote kantoren en daarnaast ook vele eenpitters. Wat dat betreft vormen de gerechtsdeurwaarders een overzichtelijker geheel voor de Raad.’
Hermans raadt advocaten aan om in elk geval niet achterover te leunen. ‘Dat zou een risicovolle benadering zijn. De digitalisering gaat door, dat staat vast. Dan is het zaak dat we goed voorbereid zijn.’
Lineke Blijdorp, voorzitter van de adviescommissie vreemdelingenrecht van de NOvA, vindt dat de Haagse politiek oog moet houden voor een zorgvuldige procedure bij de opvang van Syrische vluchtelingen. Ook zou er een buitenschuldregeling moeten komen voor uitgeprocedeerde asielzoekers die niet terug kunnen.
Actualiteiten te over voor Lineke Blijdorp om over te praten. Hoe de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) bijvoorbeeld de stroom van vluchtelingen uit Syrië opvangt. ‘Nederland heeft het de laatste jaren makkelijk gehad, met een van de laagste instroomcijfers van de Europese Unie. Dat gaat nu fors omhoog, maar dat mag niet ten koste gaan van de rechtszekerheid.’
De IND kort momenteel de intakegesprekken met de Syriërs, die normaal zeven uur kunnen duren, vanwege een capaciteitsgebrek sterk in. ‘Soms duren ze niet langer dan twee uur. De meeste asielaanvragen worden ook ingewilligd. Maar het moet niet zo zijn dat over drie jaar die vergunningen weer worden ingetrokken op basis van deze gesprekken. Dan zijn ze er toch met zevenmijlslaarzen doorheen gegaan, en is er te weinig doorgevraagd naar individuele omstandigheden.’
Blijdorp vreest voor dezelfde problemen als enkele jaren geleden met Iraakse asielzoekers, voor wie een categoriaal terugkeerbesluit werd genomen. Daarbij werd plots ook niet meer gekeken naar de persoonlijke situatie. ‘Met elke aanvraag moet zorgvuldig worden omgesprongen,’ vindt Blijdorp. ‘Ook als die afkomstig is van iemand uit België, bij wijze van spreken.’
Een ander actueel onderwerp dat Blijdorp bezighoudt is de medische hulp aan asielzoekers. In de begroting van 2015 kondigen de bewindslieden aan dat ze met nieuwe richtlijnen komen voor een snellere inschakeling van het Bureau Medische Advisering (BMA). Dit naar aanleiding van de zaak van de Russische asielzoeker Dolmatov, die zelfmoord pleegde nadat de IND had geweigerd het BMA te raadplegen over zijn psychische toestand.
Volgens Blijdorp is het probleem van inadequate zorg aan asielzoekers niet verholpen als het BMA eerder wordt geconsulteerd. De medische toets van het bureau is zelf nog onder de maat. ‘BMA-artsen oordelen te makkelijk dat iemand in het herkomstland adequate zorg kan krijgen. Ze gaan uit van een papieren werkelijkheid en gedragen zich als de stempelmachine van de IND. Dan denk ik: jongens, jullie zijn toch artsen! Als je een aidspatiënt terugstuurt naar Ghana, dan kun je weten dat hij daar doodgaat!’
Blijdorp vindt dat het BMA vaker een zaak moet doorverwijzen naar een specialist. ‘Zolang iemand niet op een flat staat om te springen, komt er nu geen psychiater aan te pas. Ik had laatst een cliënt met een nierkwaal. De behandeling daarvan is normaal nog te zwaar voor een internist, maar BMA-artsen beoordelen zo’n zaak zelf! Gelukkig nemen steeds meer rechters geen genoegen met hun adviezen.’
Een lichtpuntje is volgens Blijdorp ook dat Nederland in 2015 uitvoering moet geven aan de Europese richtlijn dat medische informatie kan dienen als bewijsstuk voor de toelating. ‘Iemand die is gemarteld in zijn thuisland kan dat nu makkelijker aantonen. De IND zal de medische kant van het verhaal bij de beoordeling van een aanvraag via die weg toch serieuzer moeten wegen.’
Blijdorp hoopt dat fractiewoordvoerders bij het komende begrotingsdebat staatssecretaris Fred Teeven van Veiligheid en Justitie (VVD) zullen vragen om een buitenschuldregeling voor uitgeprocedeerden die niet terug kunnen. ‘Je raakt mensen uit landen als Somalië, Eritrea en Ethopië eenvoudigweg niet kwijt, zelfs niet als ze voldoende meewerken. We kunnen ons systeem hier nog zo goed op orde hebben, maar als het “ontvangende” land niet zover is, dan schieten we er niets mee op. Het kost alleen maar handenvol geld om men-sen in terugkeerdetentie te houden. Legaliseer ze dan, voor mijn part met strenge voorwaarden, bijvoorbeeld dat ze Nederlands leren en een baan zoeken.’
Rob van der Hoeven, voorzitter van de adviescommissie strafrecht van de NOvA, vindt dat het kabinet nog steeds een repressieve koers vaart. De positie van verdachten doet er niet toe.
‘Ik kan geen visie ontdekken,’ zegt Van der Hoeven over het beleid van minister Opstelten en staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie (beiden VVD). ‘Tenzij je “aanpakken” en “effi-ciency” een visie noemt. De bewindslieden willen vooral daadkracht uitstralen, daar zijn ze eenzijdig op gericht.’
Zijn kritiek richt zich vooral op het plan van Opstelten voor een grote herziening van het Wetboek van Strafvordering, waarmee de minister in 2015 wil starten. Recentelijk heeft Van der Hoeven zich met de adviescommissie gebogen over de voorstellen.
‘Het lijkt erop dat er geen obstakels meer zijn voor de minister,’ meent de commissievoorzittter. ‘Onder het mom van “knelpunten oplossen” schuift hij de rechtsstatelijkheid opzij. De positie van de verdachten doet er niet toe.’
Het wordt ook niet duidelijk welke problemen hij denkt op te lossen. ‘Hij start een groot herzieningsproces zonder dat de noodzaak is aangetoond. Ik kan geen zinnige onderbouwing ervoor ontdekken, alleen maar kretologie. Misschien vindt de minister het belangrijk dat hij in de geschiedenisboeken terechtkomt als de persoon die het Wetboek van Strafvordering na 190 jaar heeft veranderd. Ik weet het niet.’
Veel problemen in strafrechtszaken worden veroorzaakt door geldgebrek en een tekort aan menskracht, resulterend in gebrekkige processen bij vooral het Openbaar Ministerie, aldus Van der Hoeven. ‘Voor advocaten is het heel moeilijk om een officier te bereiken. Verzoeken van de verdediging krijgen daardoor pas aandacht op de zitting. De voorstellen van de minister veranderen hier niets aan.’
De minister zegt dat de herziening van het wetboek nodig is omdat Europa vereist dat de nationale wetgeving snel gewijzigd wordt. ‘Dat klopt dus gewoon niet,’ reageert Van der Hoeven. ‘We kunnen veel van regelgeving uit Brussel zeggen, maar niet dat de termijnen zo kort zijn.’ Van der Hoeven wijst op de richtlijn voor de aanwezigheid van een advocaat bij het politieverhoor. ‘De invoering heeft Nederland lang weten te rekken, uiteindelijk tot 2016.’
Van der Hoeven heeft er grote moeite mee dat de minister in zijn plannen voor herziening van het Wetboek van Strafvordering het legaliteitsprincipe loslaat. ‘De minister vindt het niet meer noodzakelijk om bevoegdheden in een wet te gieten. De normen voor het overheidsingrijpen wil hij zelf, via Algemene Maatregelen van Bestuur en ministeriële regels, vaststellen. Een groot deel van de parlementaire controle komt dan te vervallen. Dat is in strijd met het beginsel van de machtenscheiding. De minister vertegenwoordigt de uitvoerende macht, maar hij gaat op de stoel van de wetgevende macht zitten.’
Van der Hoeven is op zich niet tegen een aanpassing van het Wetboek van Strafvordering. ‘De afgelopen tien à vijftien jaar zijn er ad hoc wetswijzigingen geweest die het wetboek ondoorzichtiger hebben gemaakt. Maar laten we dan meteen de problemen in de praktijk aanpakken! Waarom leggen we niet in het wetboek termijnen vast waarin de officier van justitie op een verzoek van een advocaat moet beslissen? Gebeurt dat niet, dan zou ze als toegewezen moeten gelden. Regel daarnaast ook eens de bevoegdheden van de verdediging bij een verhoor door de rechter-commissaris! Zomaar twee voorbeelden waarmee kwaliteit en efficiency van de rechtspraak in de praktijk verbeterd zouden worden.’
Van der Hoeven constateert dat er nog steeds sprake is van een repressief klimaat in het strafrecht. ‘Het gemak waarmee principes aan de kant worden geschoven, baart me grote zorgen. Neem zo’n maatregel dat het paspoort wordt ingetrokken van een verdachte van terroristische activiteiten. Heel ingrijpend, maar er is nauwelijks bezwaar tegen. Het credo van de bewindslieden is “moet kunnen”, alsof er helemaal geen beginselen meer bestaan.’
Ludwijn Jaeger, voorzitter van de adviescommissie Belastingrecht van de NOvA, wordt niet enthousiast van de kabinetsplannen in de fiscale sfeer. De aangekondigde stelselherziening leidt niet tot de gewenste vereenvou-diging, terwijl de rechtszekerheid in de belastingwetgeving steeds verder onder druk staat.
Op Prinsjesdag stuurde staatssecretaris van Financiën Eric Wiebes (VVD) een brief naar de Kamer waarin hij een eenvoudiger fiscaal stelsel aankondigde. Ludwijn Jaeger denkt dat deze doelstelling niet gehaald gaat worden. ‘De intenties van de staatssecretaris zijn goed, maar ik vraag me af of zijn plannen in ons politiek systeem passen. Wiebes streeft naar een brede consensus bij de stelselherziening. Daar gaat het dus mis. Dat betekent dat te veel partijen erbij betrokken worden, die allemaal hun zegje willen doen. Die moeten weer tevredengesteld worden met nieuwe uitzonderingen. Dat staat haaks op het streven naar een eenvoudig stelsel.’
Jaeger vindt dat de politiek moet kiezen voor een grover systeem waarin niet voor elk onrecht een oplossing wordt gezocht. ‘Het blijft schipperen in een fiscaal stelsel, maar ik vind dat er nu een te sterke neiging is naar rechtvaardigheid. Accepteer dat het leven niet altijd eerlijk is. Als je iedereen tevreden wilt stellen, dan zijn we met zijn allen uiteindelijk slechter af.’
Jaeger vindt dat het kabinet in elk geval een heldere keuze zou moeten maken. ‘Wiebes moet niet roepen dat hij het systeem eenvoudiger kan maken en tegelijkertijd streven naar een brede consensus. Zeg dan tenminste dat de doelstelling van minder complexiteit niet zal slagen.’
Jaeger ziet de staatssecretaris in zijn brief al een duidelijke beweging maken die op gespannen voet staat met een vereenvoudiging. ‘Hij streeft naar een verschuiving van de lasten op arbeid naar lasten op consumptie, onder meer door hogere accijnzen. Tegelijkertijd maakt hij zich zorgen over de effecten die dit heeft op de pomphouders in de grensstreek. Dat is dan een aanzet om weer 110 uitzonderingen te gaan bedenken in het nieuwe stelsel,’ zegt hij chargerend.
Het belastingplan, waarin het kabinet jaarlijks de fiscale maatregelen uiteenzet, bevat volgens Jaeger voor 2015 ‘weinig spannende zaken’. Wel constateert hij dat de repressieve trend wordt doorgezet. ‘Het kabinet besluit dat de Belastingdienst de beboeting van derden niet meer gelijktijdig met de aanslag bekend hoeft te maken. Daarmee maakt ze het voor de fiscus nog makkelijker om, naast particulieren en bedrijven, ook accountants en belastingadviseurs aan te pakken. Ze krijgt de vrijheid om drie tot vijf jaar na de aanslag ook derden nog een boete op te leggen. Dat wordt natuurlijk een impliciet chantagemiddel voor de fiscus. Als een fiscalist voor zijn cliënt bezwaar aantekent tegen een beschikking, kan de inspecteur zeggen dat hij nog altijd een onderzoek naar hem of haar kan openen.’
Dat de fiscale wetgeving steeds repressiever wordt, blijkt volgens Jaeger ook uit de boetes die worden opgelegd bij niet-betaling van de aanslag. Die sanctie was eigenlijk bedoeld voor grote ondernemingen, maar de fiscus zou nu ook zzp’ers die door de crisis in betalingsnood verkeren ermee lastigvallen. ‘Er worden steeds meer flutboetes om niets opgelegd,’ zegt Jaeger.
De repressieve trend ziet Jaeger ook terug in de intensivering die minister Opstelten heeft aangekondigd in de fraudebestrijding. De budgetten daarvoor bij het OM en de FIOD worden verdubbeld. ‘Voor het kabinet is strafrecht geen ultimum remedium, maar een optimale remedie, een middel waar je fraude het best mee kunt bestrijden.’
In de fiscale sfeer komt de rechtszekerheid door het kabinetsoptreden steeds meer in het geding, vindt Jaeger. ‘De normen wordt steeds opener en breder. Alles is fout, totdat het tegendeel is bewezen. Bij de Belastingdienst en het OM werken goede mensen, maar we worden steeds meer aan hun willekeur overgeleverd.’