Uitgangspunt is dat zaakschades ‘abstract’ worden vastgesteld. Maar waar wordt dan eigenlijk van geabstraheerd? En hoe zit het met ‘objectief’ en ‘subjectief’?

 

Frans van Velsen1

 

Er wordt nogal eens gesproken over concrete en abstracte schade. Dat is onzin: schade is schade. Het onderscheid zit in de wijze waarop de omvang wordt vastgesteld. Hoofdregel van het schadevergoedingsrecht is dat het concreet gebeurt: de schade zoals die door de benadeelde daadwerkelijk is geleden, rekening houdend met alle bijzonderheden van het geval.  Bij sommige schadeposten kunnen er echter redenen zijn om van bepaalde bijzonderheden te abstraheren. Het sterkste voorbeeld is schade die het gevolg is van vertraagde betaling. Die bestaat alleen uit de wettelijke rente. Hoe groot zo’n schade in het concrete geval is, doet er dus niet toe, daarvan wordt nu juist geabstraheerd.

Bij zaakschades ontstonden vroeger wel discussies wanneer de benadeelde de schade in eigen bedrijf had hersteld. Het argument was dan dat het arbeidsloon geen schade opleverde ‘omdat het personeel toch al moest worden betaald’. Dat dreigde dan te verzanden in de vraag of men voor het reparatiewerk ‘ander werk had moeten laten liggen’. Om dat te ontgaan stelde de benadeelde dan maar dat er extra personeel werd aangehouden om in voorkomende gevallen schades te kunnen herstellen. Een redenering dus van het type ‘reservelocomotief’,2 maar dan toegepast op personeel. Aan die onzinnige situatie is in 1961 door de Hoge Raad een einde gemaakt met het arrest-Staat/Knebel,3 het standaardarrest voor de abstracte schadevaststelling bij zaakschades.4 Overwogen werd dat de eigenaar de schade niet pas lijdt bij het herstel van de zaak, maar al meteen bij de beschadiging. Op dat moment vermindert immers de waarde en daarmee het vermogen van de eigenaar. Het arrest gaf vier hoofdregels, die in latere arresten zijn uitgewerkt en die grotendeels in het huidige BW zijn terug te vinden:

Bij hetzelfde schadevoorval zal vaak de ene schadepost concreet en de andere abstract (denk aan de wettelijke rente) worden vastgesteld. Bij abstracte vaststelling moet goed in het oog worden gehouden waarvan nu eigenlijk wordt geabstraheerd. Bij zaakschade is dat: van het daadwerkelijke herstel. Er wordt alleen vastgesteld hoeveel het herstel naar objectieve maatstaven zou kosten en dat geldt als waardevermindering van de zaak. De benadeelde heeft ten minste recht op vergoeding daarvan, ook als er niet volledig of helemaal niet wordt gerepareerd (en de benadeelde de schadevergoeding bijvoorbeeld aan een vakantie zou besteden). Om de terminologie helder te houden: de abstracte schadevaststelling brengt dus in het algemeen mee dat de reparatiekosten objectief worden berekend. 

Recent heeft de Hoge Raad de abstracte vaststelling van zaakschades weer eens nadrukkelijk bevestigd in een zaak waarin een leasemaatschappij haar autoschades objectief liet taxeren (met het computerprogramma AUDATEX) maar dan ergens met korting liet repareren en zo – in zekere zin – aan de eigen schades verdiende. Dit werd toegelaten.6  

Er is wel een ondergrens aan de abstracte vaststelling van zaakschade: er kan niet worden geabstraheerd van een gewijzigde bestemming van de zaak: bij een meerstoel (een in het water geplaatste constructie om een schip aan te meren) die niet meer als zodanig in gebruik is, kan de veroorzaakte schade niet worden begroot op de kosten van herstel ‘als meerstoel’. Evenmin kan worden geabstraheerd van de omstandigheid dat er in werkelijkheid geen schade is geleden: als productieuitval door leidingschade niet tot minderopbrengst leidt, is er geen schade (ENCI/Lindelauf).7

 

Voetnoten

 1Advocaat te Haarlem. Dit artikel is een (deel)bewerking van diens annotatie, vermeld in voetnoot 6.

2 HR 31 maart 1950, NJ 1950/592, m.nt. Ph.A.N. Houwing (RTM/Eijsbouts).

3 HR 16 juni 1961, NJ 1961/444, m.nt. L.E.H. Rutten (Staat/Knebel; PTT-kabel).

4Hierover uitvoerig: F.J. van Velsen, Aansprakelijkheid bij leidingschades (diss. Delft); Monografieën Bouwrecht, nr. 33, Den Haag: Stichting Instituut voor Bouwrecht 2011.

5 De vordering is op dat moment al opeisbaar en de wettelijke rente loopt dus meteen: HR 12 april 1985, NJ 1985/625 (Staat/Van Driel). De Hoge Raad anticipeerde hiermee op het huidig BW, artikel 6:83.

6 HR 26 oktober: ECLI:NL:PHR:2012:BX0357; AV&S 2013,8 m.nt. F.J. van Velsen (Reaal/Athlon). 

7 HR 20 september 1985, NJ 1986, 211 resp. HR 18 april 1986, NJ 1986, 567.

Download artikel als PDF

Advertentie