Als advocaat bevocht ze een sterkere positie van de verdachte. Als wetenschapper bracht ze de positie van verdachten in heel Europa in kaart. Vorig jaar werd ze advocaat-generaal bij de Hoge Raad. Die schoof – tegen haar zin – de toelating van de advocaat tot het politieverhoor opnieuw op de lange baan.
Eén van de eerste zaken van Taru Spronken als advocaat-generaal bij de Hoge Raad was een Salduz-zaak. De verdachte was een Amerikaanse piloot die een verlopen Chinees visum uit zijn overvolle paspoort had verwijderd om ruimte te maken voor nieuwe stempels. IJverige marechaussees op Schiphol hielden hem aan op verdenking van het reizen met een vals paspoort. Een advocaat had hij voor zijn verhoor niet gezien. Of hij afstand had gedaan van zijn recht daarop blijft vaag. Hij bracht de nacht door in de cel en werd veroordeeld tot honderd euro boete. ‘Laat ik vooropstellen dat er veel voor te zeggen was geweest om vervolging achterwege te laten,’ schreef Spronken in haar conclusie. Helaas voor de getergde piloot kwam ze hem alleen tegemoet in zijn Salduz-verweer, naar het gelijknamige arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat recht geeft op bijstand voor het eerste verhoor.
Spronken geldt als voorvechtster van het consolideren van de in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens besloten waarborgen voor verdachten in het Nederlandse strafrechtssysteem. Ze pleit al jaren voor toelating van de advocaat tot het politieverhoor. Maar dat wil volgens haar niet zeggen dat zij deze zaak uitzocht. ‘Mensen denken dat, maar het is niet zo, de zaken worden bij de Hoge Raad willekeurig verdeeld.’
Spronkens carrière ademt Europees recht. Als één van de weinige advocaten in Nederland voerde zij een praktijk die vrijwel uitsluitend op Straatsburg was gericht, en als hoogleraar strafprocesrecht in Maastricht initieerde ze talloze internationale onderzoeksprojecten waarmee ze de procedurele waarborgen voor verdachten in heel Europa in kaart bracht. Het Salduz-zaakje – het eerste in ruim twee jaar – paste naadloos in die lijn.
Spronken: ‘De meeste advocaten doen er niet eens meer een beroep op sinds de Hoge Raad heeft gezegd dat er alleen een recht is op consultatie voorafgaand aan het verhoor. Maar dat is alweer twee jaar geleden en sindsdien is er veel gebeurd. Op Europees niveau is een richtlijn aanvaard waardoor die bijstand tijdens het verhoor móét worden ingevoerd, uiterlijk in 2016. En in de zaak Navone vs. Monaco, waar precies hetzelfde speelde als in Nederland, had het Europese Hof recent geoordeeld dat consultatiebijstand alléén niet voldeed. Dus ik dacht: laat ik nog eens aan de orde stellen of we, gezien deze ontwikkelingen, niet moeten terugkomen op eerdere jurisprudentie en de raadsman moet toelaten bij het politieverhoor. Dat hebben ze niet gedaan.
Wat ik uit de uitspraak haal, is dat men vooral de overheid de mogelijkheid wil laten om het goed te regelen. Dat snap ik wel. Er moet een cultuuromslag komen en een systeem waardoor die bijstand ook daadwerkelijk kan worden verleend. Van de andere kant zie je in Frankrijk, België en Schotland dat de Hoven van Cassatie en het Supreme Court uitspraken hebben gedaan waarbij die bijstand onmiddellijk moest ingaan. In Schotland was dat de Cadder-zaak. Drie dagen later was er een wet aangenomen waarin het werd geregeld. De Salduz-uitspraak, laten we wel wezen, is uit 2008. We zijn inmiddels zes jaar verder. Het wetsvoorstel “Raadsman bij het politieverhoor” ligt er al. Ik vind het jammer dat de Hoge Raad de wetgever niet dat zetje heeft willen geven.
De andere kant van het verhaal is natuurlijk dat de Nederlandse praktijk nog lang niet klaar is voor invoering van de advocaat bij het politieverhoor. Met name bij de advocatuur moet nog een hele hoop worden georganiseerd. Zoals het nu loopt, ook bij de consultatiefase, is het volstrekt niet aan de maat wat advocaten daar doen. Er was vooraf bijvoorbeeld een hoop gedoe over hoe lang een advocaat de verdachte mag spreken. Dat werd een halfuur. Maar uit ons onderzoek blijkt dat de advocaat gemiddeld tussen zeven minuten en een kwartier binnen is. We hebben ook mensen gezien die niet eens wisten met wie ze hadden gesproken. Omdat de advocaat was vergeten zijn kaartje te geven.’
Uitstel betekent ook dat de discussie over de financiering van een nieuw systeem wordt afgehouden. ‘Wat dat betreft heb ik weinig illusies dat Justitie het maar wát fijn vindt om het op de lange baan te schuiven. Het kost natuurlijk heel veel geld! En het wordt nog ingewikkelder omdat ook de ZSM-procedure is ingevoerd, waar advocaten nu nog alleen in de consultatiefase bij zijn betrokken. Advocaatkosten mogen geen sluitpost zijn, maar moeten worden meegenomen in de kostenbegroting van de gehele rechtspleging. Dat gebeurt nu niet.’
Bijter
Mensen die Spronken goed kennen omschrijven haar als een ‘innemende, daadkrachtige, overtuigende dame’ en een ‘heel lieve, verstandige vrouw’. Maar ook als een bijter met een rotsvaste overtuiging over recht en rechtvaardigheid. Als ze even door de kamer loopt om haar leesbril te halen, valt op hoe klein ze eigenlijk is. Ze vertelt dat ze werd vernoemd naar de zeilboten van haar Finse moeder, kunstschilder Varpu Tikanoja. ‘Je had Taru 1, Taru 2. En toen kwam ik.’
Taru (spreek uit: Tarroe) betekent mythe of legende in het Fins, haar moederstaal, die ze nog altijd spreekt. Haar vader is de Nederlandse beeldhouwer Arthur Spronken. Na Taru kwamen er nog vier kinderen: een broer en drie zusjes. In de zomers woonde het gezin in Finland, in ‘zo’n Pippi Langkous-huis, een datsja-achtig houten huis met torentjes’ aan de Botnische Golf. De dagen vloeiden voorbij met zwemmen, zeilen, bosbessen plukken. Stromend water was er niet, wel een waterput. ‘Mijn ouders namen mij dan van school af. In het begin kreeg ik huiswerk mee, en dan maakte mijn moeder vooral het grootste deel voordat we teruggingen. Maar vanaf mijn twaalfde ging ik netjes hier naar school.’
Als enige van haar familie ging ze niet in de kunsten. Na haar rechtenstudie in Utrecht richtte ze een advocatencollectief op, samen met Gerard Mols, die ze later volgde naar de Universiteit van Maastricht. Als advocaat vocht ze voor processuele waarborgen voor haar cliënten, vaak tot het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Dat de bescherming van verdachten uit Straatsburg moest komen, had ze al vroeg in haar carrière ontdekt. Haar eerste baanbrekende uitspraak kwam met de Kostovski-zaak, waarbij een overvaller was veroordeeld op basis van anonieme bronnen.
‘Straatsburg was in die tijd nog helemaal niet zo ontwikkeld, er waren nog maar een paar zaken. We gingen erheen met Kostovski, zo van: baat het niet, schaadt het ook niet. Zo ben ik in die procedure terechtgekomen, en dat was wel een aha-erlebnis van wat je daar kunt! En ja: als je zo’n schending dan eenmaal gegrond krijgt, heeft dat natuurlijk een aanzuigende werking. Dan komen allemaal mensen met interessante zaken naar je toe. Ik was altijd al heel erg begaan met mensenrechten, ook in het strafrecht. En om daar dan iets mee te doen, in die Straatsburgse procedure. Dat is mooi.’
De combinatie van advocatuur en het hoogleraarschap in Maastricht beviel heel goed. Aanbiedingen om ergens anders te gaan werken had ze altijd afgeslagen. Tot ze twee jaar geleden werd gevraagd of ze belangstelling had voor een positie als rechter bij het Europese Hof. Het leek haar fantastisch. Haar Straatsburgse praktijk en kennis van de verschillende Europese rechtssystemen en -culturen maakten haar de meest voor de hand liggende kandidaat. Op het lijstje van de benoemingscommissie van de Raad van Europa stond ze bovenaan. Alleen werd niet zij, maar de Rotterdamse rechter, later advocaat-generaal (A-G) bij de Hoge Raad Jos Silvis uiteindelijk met één stem verschil gekozen.
Het verhaal gaat dat het Verenigd Koninkrijk effectief heeft gelobbyd om haar benoeming tegen te houden. De Britten storen zich mateloos aan de bemoeizucht van ‘Straatsburg’ en proberen al jaren de rechtsmacht van het Europese Hof in te dammen. Spronkens uitgesproken ideeën om die rechtsmacht juist te versterken moeten in Londen alle alarmbellen hebben doen afgaan. ‘Dan kun je het natuurlijk doen via de verkiezing van rechters. Het is een politieke beslissing, dus dat daar politiek werd bedreven is niet raar.’
Spronken: ‘Ik moet eerlijk zeggen: ik was er vrij snel overheen. It’s all in the game. Weet je wat het is? Gedurende de hele procedure, die een jaar duurt, weet je natuurlijk dat het kan gebeuren. Want het kabinet moet het ermee eens zijn, er zijn heel veel stappen. Maar dan kom je op het allerlaatste nippertje, en begin je toch te denken: nu gaat het er toch wel van komen! Je gaat denken: gaan we dan verhuizen, ons huis verkopen? En dan gebeurt er dít.’
Aanvankelijk ging ze gewoon terug naar Maastricht. ‘Ik heb me daar altijd heel prettig, heel vrij gevoeld. Maar ergens, merkte ik, is er dan toch iets met je gebeurd in dat jaar. Er is een soort knop om. Dat je denkt: er is ook nog wel iets anders! Toen ik de vraag kreeg of ik hier A-G wilde worden, heb ik me niet lang bedacht. Het is natuurlijk niet vergelijkbaar met een positie in het Europese Hof. Maar ook een beetje weer wel.’
Slecht nieuws
Per zeven weken krijgt ze zestig zaken toebedeeld, in één keer, waarvan ruim een derde meteen al retour afzender gaat omdat er juridisch niks in zit. Als advocaat maakte ze zo’n schifting ook al, zegt ze. ‘Ik was altijd al een afweger: heeft het zin of niet? Ik heb heel veel slecht nieuws gebracht, want ik werd veel gevraagd voor zaken bij het Europese Hof. Ik legde wel altijd uit waarom ik een zaak niet deed. Als advocaat ben je er natuurlijk wel voor de cliënt. En er zijn zaken waarin je zegt: al is er maar vijf procent kans, het is voor deze mensen zó belangrijk om hier een beslissing in te krijgen, dus dan doe je het. Wat niet betekent dat je dan zomaar alles naar voren brengt. Ik vind dat je vooral geen juridische onzin moet verkopen.’
Andere advocaten hebben daar minder moeite mee, merkte ze. ‘De kwaliteit van de schrifturen is mij wel tegengevallen, moet ik zeggen. Een aantal advocaten is gewoon absoluut heel goed. Maar schrifturen mogen nu door alle advocaten worden ingediend. Je ziet soms duidelijk dat er onvoldoende onderzoek is gedaan, onvoldoende in de jurisprudentie is gekeken, voor de hand liggende punten niet naar voren worden gebracht. Soms krijg je stukken waar geen touw aan vast te knopen is, waar je gewoon héél erg moet zoeken naar: wat is hier nu het middel?’
De afgelopen jaren nam het aantal cassatieberoepen flink toe: sinds 2010 jaarlijks met zo’n twintig procent. Om de werklast enigszins beheersbaar te houden, wordt sinds twee jaar een schifting gemaakt tussen zaken die ontvankelijk of niet-ontvankelijk zijn, of zaken waar überhaupt niks in zit: de zogeheten 80a-selectie.
Spronken: ‘Die procedure is bedoeld als tijdsbesparing, zodat je geen energie steekt in een zaak waar toch niets in zit. Maar als het gaat om een heel ernstige zaak, bijvoorbeeld een ingewikkelde moord of doodslag met een grote dramatische impact voor de betrokkenen, heb ik wel de neiging om het toch iets uitgebreider te doen. Dan let ik ook op de rechtzoekende. Ik vind het heel moeilijk om te zeggen: zit niks in, punt. Dus dan heb ik toch de neiging om het uit te leggen. Maar als je dat te vaak doet, heeft die voorselectie weinig zin. We hebben er hele discussies over gehad. Maar zijn wij er nou om advocaten op te voeden? Vaak heeft het echt gewoon te maken met de kwaliteit van het schriftuur.’
Vindt ze het nodig om kwaliteits-eisen te stellen aan advocaten die cassatieprocedures doen? ‘Toen ik nog lid was van de Adviescommissie Strafrecht van de Orde was ik daar altijd op tegen omdat ik vond dat de keuzevrijheid van de rechtzoekende erdoor werd beperkt. Maar ik denk langzamerhand dat het toch een goed idee zou zijn. Er is een aantal redenen op grond waarvan je een cassatieberoep kunt instellen. Eén daarvan is uitstel van executie. Het duurt langer, dat kan in het belang van de cliënt zijn. Dat zie ik wel. Ik heb ook altijd gevonden dat het de verdachte, de cliënt is die beslist wat er moet gebeuren. Alleen: er is een groot aantal situaties waarin dat niet speelt. En dan vind ik dat de rechtzoekende gewoon een betere advocaat verdient, en eerder weet waar hij aan toe is.’
Spronken wil pertinent niet dat advocaten zich in de toekomst blindstaren op de jurisprudentie van de Hoge Raad en maar helemaal geen cassatieberoepen meer instellen. ‘Dat zou heel slecht zijn voor de rechtsontwikkeling. Dus ik vind zeker dat advocaten dingen moeten durven doen. Het moet dan wel goed beargumenteerd worden en ergens toe leiden. En ik vind het vooral de taak van een advocaat om het de Hoge Raad in dat soort beslissingen heel moeilijk te maken. De zaak moet op het scherp van de snede worden bevochten. Dat maakt dat de rechtspleging beter werkt. Als je een slechte advocaat hebt, heeft dat z’n effect: daar worden rechters lui van. Dat is niet goed! De advocaat moet vooral assertief zijn en strijdvaardig, en op alle slakken zout leggen. Maar in sommige zaken wordt maar wat gedaan.’
Sommige advocaten zijn slecht te spreken over de huidige koers van de Hoge Raad. Het OM heeft een bijna onaantastbare positie gekregen, stellen ze, omdat vormfouten vrijwel niet meer worden afgestraft. Volgens Spronken heeft dit te maken met een historische ontwikkeling. ‘De aandacht in de jaren zestig, zeventig voor het normeren van de overheid, van politie en justitie, is een ontwikkeling geweest die in de hele westerse wereld plaatsvond: policing the police. Daar is heel veel wetgeving over gekomen. Alle vormfouten werden bestraft, met het idee: dat houdt de politie bij het uitoefenen van bevoegdheden in het gareel. Na de jaren tachtig is het klimaat veranderd. Misdaadbestrijding is veel belangrijker geworden ten opzichte van het uitgangspunt dat het overheidsoptreden volgens de regels moet plaatsvinden. Als het niet meer goed verklaarbaar is waarom een bepaalde vormfout tot een – ik chargeer nu even – enorme consequentie leidt in een zaak waarin het líjkt te gaan om iemand die absoluut schuldig is, zie je echt een omwenteling in de jurisprudentie van de Hoge Raad. In diezelfde uitspraken heeft de Hoge Raad gezegd: als het gaat om het structureel overschrijden van regels, dan moeten we er wél iets aan doen. Dan krijg je dus het probleem: wat is structureel, wie onderzoekt dat? Ligt daar een taak voor de wetenschap? Ik weet het niet.
Structureel een vaag begrip? Weet je wat het is met vage begrippen: je kunt er nog alle kanten mee op. Dus het is niet alleen nadelig voor de rechtsbescherming. Je kunt op een gegeven moment ook gaan aanvoeren dat dingen structureel fout zijn. Maar dan moet je wel beslagen ten ijs komen. Aan de andere kant, als je kijkt naar materieel strafrecht, zie je dat daar weer de touwtjes worden aangehaald. “Voorbedachte raad” kun je niet meer maar zo makkelijk aannemen, bijvoorbeeld. Op veel materieelrechtelijke leerstukken is de Hoge Raad veel kritischer geworden. En dat is óók rechtsbescherming.’
Laat de Nederlandse rechter zich genoeg aan het Hof in Straatsburg gelegen liggen? ‘In principe wel. De uitzondering is natuurlijk de Salduz-zaak. Maar wat je vaak ziet, is dat men de neiging heeft om het minimumniveau op te zoeken. Dat is overigens niet alleen zo in Nederland. Ik denk dat dat inherent is aan elk rechtssysteem waar een overkoepelend systeem boven hangt, waardoor beslissingen ingrijpen in dat rechtssysteem. Ties Prakken heeft dat eens mooi gezegd: het werkt een beetje als een orgaantransplantatie. Er wordt van bovenaf, van buitenaf, iets vreemds ingebracht in een systeem waarvan mensen zelf vinden dat het heel goed werkt. Dus die beschermen dat systeem. Het vreemde element wordt eerst afgestoten, maar daarna geassimileerd. En dan wordt het verwerkt in het systeem.’
Taru Spronken (1956)
Advocatuur:
Universiteit Maastricht:
Rechterlijke functies:
Nevenfuncties:
Burgerlijke staat: