Ze waren slachtoffer van een oplichter. Toen de strafzaak was afgerond, schreef de officier van justitie dat hij de beslagen nog even zou laten liggen; konden de getroffenen ook mooi beslag leggen ter verzekering van hun civiele vorderingen.
Naar aanleiding van deze brief stapten de slachtoffers naar mr. Z om de zaak aan te pakken, maar mr. Z deed maar niks. En zijn opvolgend kantoorgenoot mr. R ook niet. Dus gingen de ongelukkigen naar het volgende station, de interne klachtenfunctionaris: waarom hadden de advocaten niets met die brief van de officier gedaan? Klachtenfunctionaris mr. X was er snel mee klaar: klagers hadden ondanks herhaalde verzoeken die brief niet aan hun advocaat overhandigd, dat had hij zelf van mr. Z gehoord. Conclusie van de klachtenfunctionaris: ‘ons kan geen verwijt worden gemaakt’, en ‘wij zien met vertrouwen de dekenklacht tegemoet’.
In hoger beroep legt het Hof van Discipline nog eens uit dat een advocaat ook in zijn hoedanigheid van klachtenfunctionaris onder het tuchtrecht valt. Als zijn handelen het vertrouwen in de advocatuur schaadt, is hij tuchtrechtelijk de klos. En dat was in deze zaak het geval. Want, anders dan mr. X van zijn kantoorgenoot had gehoord, hadden de slachtoffers die brief van de officier wel degelijk overhandigd. Mr. X had geen hoor en wederhoor toegepast; de ‘wij-vorm’ in zijn brief verried dat hij zich meer als verdediger van zijn kantoorgenoot opstelde dan als onafhankelijk klachtenfunctionaris. En hij had ook nog eens beweerd – omdat dat in zijn straatje paste – dat beslaglegging gemiddeld drie weken duurt. Flauwekul.
Het geheel is een waarschuwing waard.
Trudeke Sillevis Smitt