Toen Geert Corstens twintig jaar geleden bij de Radboud Universiteit vertrok, waarschuwde hij in zijn afscheidsrede ‘Een stille revolutie in het strafrecht’ voor de opkomst van het ‘boeterecht’. Die revolutie heeft inmiddels plaatsgevonden. Een goed voorbeeld is de schikking van 70 miljoen euro die het Openbaar Ministerie met de Rabobank trof in de Libor-affaire. Door deze fraudezaak niet in de openbare rechtszaal maar binnenskamers af te handelen, verdween ook de maatschappelijke normering onder de dekens. ‘Slecht voor de sociale hygiëne,’ zei de scheidende president van de Hoge Raad in televisieprogramma Buitenhof. ‘Als burger wil ik weten waarom dergelijke boetes worden opgelegd.’
Niet alleen de burger, ook de rechter staat steeds vaker buitenspel. Dat heeft de rechterlijke macht deels aan zichzelf te danken: door bij de maatschappelijke veranderingen van de afgelopen decennia niet na te denken over haar eigen rol. En dat is zorgelijk, vindt Herman Tjeenk Willink, oud-vicepresident van de Raad van State, want ook de verhoudingen binnen de trias politica zijn veranderd. De politiek is door het marktdenken verzakelijkt en min of meer samengesmolten met het bestuur. De rechtspraak wordt steeds vaker gezien als een overheidsdienst die zo efficiënt mogelijk georganiseerd dient te worden – niet als de derde staatsmacht, die tegenwicht biedt aan politiek en bestuur. Het democratische wetgevingsproces is verworden tot een regelgevingsproces, waarmee de Staat de burger – en in zekere zin ook de rechterlijke macht – in toom probeert te houden.
    Maar de burger ervaart ‘regels’ toch anders dan ‘recht’ – en wendt zich tot de rechter om tóch zijn recht te halen. Het gevolg: een enorme werklast die de rechter door óók te verzakelijken probeert te bestrijden. Aan zijn belangrijkste kerntaak, namelijk reflecteren op het recht, komt de rechter nauwelijks nog toe. En dat is funest voor de rechtsstaat, zegt Tjeenk Willink. Om het tij te keren en voldoende tegenwicht te bieden aan politiek en bestuur moet de inhoud van de rechterlijke functie weer centraal komen te staan.
    Maar rechtspraak in zijn huidige vorm is te duur, en in veel gevallen inefficiënt, zegt Maurits Barendrecht, hoogleraar privaatrecht in Tilburg en directeur van Hill Innovating Justice, een adviesbureau voor innovaties in de juridische sector – het ministerie van Veiligheid & Justitie is een vaste klant. Het kan vaak sneller en goedkoper. Burenruzies bijvoorbeeld (een conflictmodel waarop elk geschil volgens Barendrecht in essentie is terug te brengen), zijn prima op te lossen buiten de rechter om, zoals De Rijdende Rechter al jaren laat zien. Toch krijgt een experiment met een ‘burenrechter’ bij de Amsterdamse en Utrechtse rechtbank voorlopig geen wettelijk vervolg, ook al werd het idee door de pers, ministerie, burgemeesters en zelfs rechters lovend onthaald. ‘Rechters hebben geen zin om te innoveren, want ze hebben er geen belang bij,’ stelt Baren-drecht. Maar de vraag naar rechtspraak stijgt bij een slinkend budget. Het verzet tegen innovatie zal er alleen maar toe leiden dat de rechterlijke macht irrelevant wordt voor de burger, waarschuwt Baren-drecht. Rechters kunnen dus maar beter het heft in hand nemen en zélf nieuwe, efficiënte en betaalbare procedures bedenken – zo niet, dan zal de politiek het voortouw nemen.
    Toch is de bestuurlijke boetepraktijk, waarbij zaken niet meer langs de rechter worden geleid, behoorlijk efficiënt. Effectief ook, constateert Ybo Buruma, lid van de strafkamer van de Hoge Raad: het aantal fiscale boetes is tussen 2003 en 2009 gehalveerd. ‘Mensen worden dus heel netjes.’ De bestuurlijk sanctie is inmiddels tot alle bestuurslagen doorgedrongen, de meeste boetes worden opgelegd door lokale handhavingsambtenaren, het OM volgt. Maar er zijn ook andere signalen. Eén op de drie gedetineerden zit in de gevangenis omdat hij zijn boete niet kon betalen: het zou gaan om 13.000 man per jaar, vertelt Buruma. ‘Ik praatte erover met een verpleegster. Ze zei: “Vaak zijn het licht-verstandelijk gehandicapte mensen, niet al te snugger.” Hebben die ooit een rechter gezien? Nee. En dan zijn we bij dat grote punt van de Rule of law. Waarom ga je naar de rechter? Omdat die kijkt naar het belang van het individu.’
    Ook is het aantal keer dat mensen tegen een verkeersboete in verzet kwamen bij de kantonrechter in drie jaar verdubbeld. ‘Die burger heeft kennelijk het idee: ik word niet goed behandeld door mijn bestuur. Dan is de vraag: denkt het bestuur er wel goed over na? Nee, het OM denkt niet zo na.’ En zo zijn er meer zaken waar rechters zich over verbazen: de voorlopige hechtenis bijvoorbeeld. Of ‘flutzaken,’ waarbij je je afvraagt waarom er überhaupt wordt vervolgd. Die ‘flutzaken’ worden wél aan de rechter voorgelegd. Maar de rechter is niet de enige hoeder van de rechtsstaat, vindt Buruma. Ook ambtenaren en het OM hebben daarin een eigen verantwoordelijkheid. ‘We moeten oppassen voor een rechtssysteem waar wel toegang is tot de rechter, maar waar die rechter het maar gezeur vindt.’
    De greep van het bestuur op het recht wordt nergens zo beklemmend als in de gespecialiseerde strafadvocatuur. Terwijl strafrechters en het OM steeds verder specialiseren, de dossiers steeds dikker worden, wordt het strafrechtadvocaten door de bezuinigingen op de gefinancierde rechtshulp onmogelijk gemaakt om hun werk nog langer te doen, stelt de Amsterdamse strafpleiter Bénédicte Ficq in een emotioneel betoog. Haar kantoor houdt het hoofd nauwelijks nog boven water. ‘Kennelijk wil staatssecretaris Teeven terug naar de jaren zeventig, toen strafzaken er een beetje bij werden gedaan.’ Het gevolg zal zijn dat het gezag en de acceptatie van het rechterlijk oordeel worden aangetast, zegt ze. ‘Er is een recht evenredig verband tussen het in het vonnis motiveren en bespreken van zinnige verdedigingsargumenten en de acceptatie van de verwerping ervan.’ Verdachten die worden bijgestaan door klungelende advocaten zullen vaker in beroep gaan, slachtoffers worden opgezadeld met frustraties, de kans op onterechte veroordelingen groeit.
    Zoveel emotie was deze zaal vol bedaagde juristen misschien wat veel, er werd wat ongemakkelijk geschoven. Dat mocht minder, vond een rechter. ‘Maar als mevrouw Ficq een iets sterkere nadruk had gelegd op het enorme belang van wat er ter zitting gebeurt, waar feitenonderzoek wordt gedaan, door deskundige procesdeelnemers – dan zou ik haar zeker volgen.’

Tatiana Scheltema

Download artikel als PDF

Advertentie