Aldert van der Bent en Patrick Slob1
In Gedragsregel 25 is het gedragsrechtelijk kader opgenomen voor beloningsafspraken tussen advocaat en cliënt. Uitgangspunt is dat de advocaat bij het vaststellen van zijn declaratie een, alle omstandigheden in aanmerking genomen, redelijk salaris in rekening brengt (lid 1). Relevante omstandigheden in dat verband zijn onder meer het belang van de zaak, de draagkracht van de cliënt en de mate van vereiste specialistische deskundigheid2. Een verloren zaak kan aanleiding geven tot matiging, maar een advocaat is daartoe niet verplicht3. Tegelijkertijd zal een advocaat achteraf niet snel kunnen zeggen dat een overeengekomen beloning te laag is.
Het Hof van Discipline leert dat het honorarium in elk geval kostendekkend moet zijn én dient te voorzien in een (bescheiden) salaris voor de advocaat4. Dat is de tuchtrechtelijke ondergrens. De tuchtrechtelijke bovengrens wordt bereikt indien een advocaat ‘duidelijk excessief declareert’.5
De vraag of een beloningsafspraak tuchtrechtelijk toelaatbaar is, moet overigens worden onderscheiden van de situatie waarin de cliënt het niet eens is met de omvang van de declaratie. Daarvoor geldt een andere procedure.6 De tuchtrechter is niet bevoegd dit soort declaratiegeschillen te beslechten, maar ziet het slechts als zijn taak in te grijpen als het berekende salaris buiten de voornoemde grenzen treedt.7 Zo werd door de tuchtrechter een salarisbedrag van ƒ 75.000 als excessief aangemerkt toen kwam vast te staan dat de tijd waarvoor het bedrag werd gerekend (dossierstudie) in het geheel niet was besteed.8
Gedragsregel 25 kent ook nog een tweetal verbodsbepalingen. Het staat de advocaat niet vrij overeen te komen dat slechts bij het behalen van een bepaald gevolg salaris in rekening wordt gebracht (no cure, no pay, lid 2). Bovendien mag de advocaat niet overeenkomen dat het salaris een evenredig deel zal bedragen van de waarde van het door zijn bijstand te bereiken gevolg (quota pars litis, lid 3). Ratio van beide verboden is dat de kernwaarde onafhankelijkheid op de helling wordt gezet wanneer een advocaat een rechtstreeks financieel eigen belang krijgt bij de afloop van een zaak. Ook tracht men aldus ‘Amerikaanse toestanden’ te voorkomen. Beide regels zijn ook vastgelegd in de Verordening op de advocatuur.
Sinds 1 januari 2014 is het verbod op resultaatgerelateerde beloning als experiment gedeeltelijk en voor de duur van vijf jaar opgeheven voor letselschadezaken en overlijdensschadezaken waarin aansprakelijkheid nog niet vaststaat. Afgesproken mag worden dat de advocaat niets rekent als het afgesproken financiële resultaat uitblijft (no cure, no pay) en dat in geval van succes het overeengekomen uurtarief mag worden verhoogd tot maximaal het dubbele (success fee). Bij dat alles geldt een maximaal honorarium van 25% van het feitelijk behaalde financiële resultaat. Als ook specifieke kosten (zoals medisch advies) in de betalingsafspraak worden meegenomen, zal het uurtarief met 150% mogen worden verhoogd en bedraagt het maximaal honorarium 35%. Advocaten dienen zich voor het aangaan van dergelijke beloningsafspraken aan te melden bij hun raad van toezicht.
Toch is tot op zekere hoogte ook buiten dit experiment resultaatgerelateerde beloning mogelijk. Blijkens de Nota van Toelichting is met de Verordening namelijk niet beoogd inbreuk te maken op de jurisprudentie hierover van 10 november 19979 en 9 februari 1998.10 Daarin oordeelde het Hof van Discipline een afspraak toelaatbaar waarbij de verhoging van een (flink) lager uurtarief, in geval van het bereiken van een positief gevolg, wordt gerelateerd aan een percentage van de waarde van dat positieve gevolg, mits dat lagere tarief maar kostendekkend is en voorziet in een bescheiden salaris voor de advocaat. Het hogere uurtarief bij positief resultaat mag ook vooraf al zijn vastgesteld.
Een andere toegelaten beloningsafspraak is het incassotarief in geval van de inning van eenvoudige geldvorderingen, waarvoor in Gedragsregel 25 lid 3 expliciet een uitzondering is opgenomen. De advocaat rekent dan als beloning een percentage van het geïncasseerde bedrag. Ook het overeenkomen van een vast honorarium is toegestaan, waarbij het van belang is duidelijk af te kaderen welke werkzaamheden voor de fixed fee zullen worden verricht.
1 Advocaten bij Wybenga advocaten in Rotterdam.
2 F.A.W. Bannier, Zoals een behoorlijk advocaat betaamt – Advocatengedragsrecht, ApeldoornAntwerpen: 2011, p. 112.
3 Hof van Discipline 13 december 1993, nr. 1813, Advocatenblad 18 februari 1994.
4 Hof van Discipline 9 februari 1998, nr. 2474, Advocatenblad 19 maart 1999.
5 Hof van Discipline 13 december 1993, nr. 1813, Advocatenblad 18 februari 1994.
6 De begrotingsprocedure uit de Wet tarieven burgerlijke zaken komt per 1 januari 2015 te vervallen. De nieuwe Wet positie en toezicht advocatuur verplicht de Orde om bij verordening regels te stellen over de aansluiting bij een klachten- en geschillenregeling ter beslechting van declaratiegeschillen. Ook is het mogelijk een incassoprocedure bij de civiele rechterte starten; er is dan meer discussie over de hoogte te verwachten.
7 Hof van Discipline 20 januari 1992, nr. 1584, Advocatentuchtrecht p. 88.
8 Hof van Discipline 14 december 2001, nr. 1488, Advocatenblad 4 oktober 2002.
9 Hof van Discipline nr. 2589, Advocatenblad 30 april 1999.
10 Hof van Discipline nr. 2474, Advocatenblad 19 maart 1999.