Jan Watse Fokkens heeft iets gedaan met artikel 80a RO wat advocaten niet leuk gaan vinden, en dat wil hij uitleggen. Maar de procureur-generaal wil ook proberen begrip te kweken. Hij wil vertellen over hoe het gaat met de herzieningen, wat hij vindt van het Openbaar Ministerie in de rol van bestraffer, over de functie van het strafrecht in de samenleving en, over kerst.
Procureur-generaal Jan Watse Fokkens slaat een nieuwe weg in met artikel 80a RO, die ertoe zal leiden dat de P-G in veel gevallen geen conclusie meer zal nemen. Bijna veertig procent van de strafzaken in cassatie wordt op dit moment met artikel 80a RO afgedaan. Dat wil zeggen: niet-ontvankelijkheid wegens klaarblijkelijk onvoldoende belang, of omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. In die zaken neemt de advocaat-generaal (A-G) nu altijd nog een schriftelijk standpunt in. Dat standpunt wordt in 98 procent van de gevallen door de Hoge Raad gevolgd. Fokkens: ‘De motivering van die conclusie wordt steeds summierder. We willen die lijn nu verder doortrekken.’
Op welke manier?
‘In twee fasen. Dit omdat we willen kunnen bijsturen als we merken dat we toch niet op de goede weg zitten. In fase één gaat de A-G bij toepassing van artikel 80a RO volstaan met het overschrijven van de wettekst. We maken dan dus ook geen keuze meer tussen de twee wettelijke gronden. Ook de Hoge Raad volstaat – maar dit is nu ook al het geval – in zijn beslissing met de wettekst.’
En fase twee?
‘Dan gaat de A-G helemaal geen standpunt meer innemen in zaken waarin hij op basis van de schriftuur vermoedt dat het een artikel 80a-zaak is, maar dat pas zeker kan weten als hij in het dossier zou gaan kijken. Dat laatste gaan we in die gevallen niet meer doen. De zaak gaat dan zonder visie van onze kant naar de Hoge Raad, die op eigen oordeel varend beslist. We gaan als parket artikel 80a dus hanteren als een soort positief selectiecriterium: we zullen aangeven in welke zaken we wél willen concluderen. In de eerste plaats in zaken waarbij we op het eerste gezicht al zien dat het fout zit. Bijvoorbeeld: de advocaat is niet geïnformeerd over de datum van de zitting. En verder in zaken waarin de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling, het grote belang of de gecompliceerdheid van de zaak een conclusie wenselijk maken. In de rest van de bulk bekijkt de A-G aan de hand van de schriftuur of hij een zaak ziet waarin hij ook zou willen concluderen.’
En denkt de Hoge Raad bij die zaken zonder conclusie dan niet: o, het zal wel 80a RO zijn, anders had de A-G wel geconcludeerd?
‘Nee, ze weten dat wij er niet op die manier naar hebben gekeken, dus die conclusie kunnen ze niet trekken. Het kan zijn dat je tot een ander oordeel komt als je het dossier erbij pakt. Je kunt wél zeggen dat van de groep van zaken die wij zonder te concluderen gaan doorsturen zo’n negentig procent normaal gesproken in 80a eindigt. Maar de Hoge Raad zal alle zaken bekijken en wij zullen een deel ervan terugkrijgen omdat het geen 80a is. Daarin zullen we dan alsnog moeten concluderen.’
U verschuift dus werk naar de Hoge Raad?
‘Het is meer dat we de dubbeling eruit halen. Nu kijken er twee instanties naar. Een advocaat-generaal besteedt per zeven weken één tot anderhalve week aan de selectie voor artikel 80a.’
Dat is een heel concreet prijskaartje.
‘Ons doel is ruimte te creëren voor wat je steeds meer zou moeten doen: bezig zijn met rechtsontwikkeling. We hebben steeds meer te maken met Europese regelgeving op het gebied van het strafrecht. Hoe gaat het Europese Hof in Luxemburg, hoe gaan andere landen daarmee om? Toen ik hier drie jaar gezeten had dacht ik al: in zestig procent van de zaken weet je heel snel dat het niks wordt. Waarom moet ik dat allemaal nog opschrijven? Dat kunnen die raadsheren ook prima.’
Het zijn voor u natuurlijk niet de meest uitdagende zaken, maar de burger heeft wel behoefte aan een antwoord.
‘Het gaat natuurlijk niet om mijn eigen arbeidsvreugde. De lijn die we nu verder doortrekken is ingegeven door de gedachte van de wetgever – die wij ook delen – dat cassatie er niet is om in individuele gevallen gemotiveerd antwoorden te geven, maar om richting te geven aan de rechtspraak. De wet laat ons de ruimte geen advies te geven; artikel 80a RO zegt alleen dat de Hoge Raad beslist “gehoord de procureur-generaal”.’
En de mondige burger moet maar vertrouwen dat er goed naar gekeken is. Er was al zoveel kritiek op de selectie aan de poort – is het die ene bespaarde werkweek van een A-G waard om nu nog verder te gaan?
‘Zo kun je het zien, maar ik zie het anders. Rechtspraak gebeurt in twee instanties, en dan is het afgelopen. De taak van de Hoge Raad is zich bezig te houden met rechtseenheid en rechtsontwikkeling, en daarnaast om in te grijpen als het fout is. In zo’n 150 tot 200 strafzaken per jaar doen we dat laatste ook. En in zo’n 350 zaken die op dit punt motivering behoeven, geven we die. Maar in de zaken die overblijven gaan we dat niet allemaal nog eens uitleggen. Om dat op een voor de burger bevredigende manier te doen zouden we er drie of vier A-G’s bij moeten hebben. Je hebt in twee instanties een motivering gekregen, moet dat dan ook nog in een derde instantie? Ik vind van niet. Maar ik kan me voorstellen dat we eens in de zoveel tijd een thema kiezen – bewijs bijvoorbeeld, of verstekverlening – en dan in alle zaken die daarover klagen een conclusie schrijven over het al dan niet toepassen van 80a, om te kijken of we niets over het hoofd zien, of de rechtspraak bijstelling behoeft.’
Gaat u over de nieuwe koers nog gestructureerd in dialoog, bijvoorbeeld met de Orde?
‘Daar hebben we nog niet over nagedacht. Wij hebben deze beslissing genomen, dat is onze verantwoordelijkheid, en we praten met u om het uit te leggen. Ik neem die conclusie en we wachten het arrest af – en dan gaan we aan de slag. Maar we doen het niet voor niets in fasen, we staan open voor reacties.’
Gebeurt het weleens dat de Hoge Raad een arrest vernietigt waarin de advocaat-generaal 80a adviseerde?
‘Dat komt sporadisch voor, ja. Het gebeurde in de tongzoenzaak, de Hoge Raad ging toen om.’
De aanhouder wint dus echt, soms. In 2012 werden de mogelijkheden voor herziening ten voordele uitgebreid. Wat zijn uw ervaringen?
‘Ik vind dat het goed gaat. Er zijn inmiddels 23 verzoeken binnengekomen. Maar nog niet alle zaken waarvan je denkt: die zouden weleens kunnen komen. Er lopen nu nog drie onderzoeken. In zeven zaken hebben we besloten geen onderzoek in te stellen. Advocaat-generaal Aben heeft één vordering tot herziening ingediend, in de zogenoemde showbizz-zaak. Daarin heeft de Hoge Raad op 9 december nog nader onderzoek gelast. In de rest van de zaken is de Adviescommissie Afgesloten Strafzaken, de ACAS, nog bezig, of zijn we nog bezig met de vraag of we het advies van de commissie opvolgen of niet. Over een paar jaar kun je pas goed evalueren, maar ik zie goed en breed gemotiveerde adviezen. Ik vind de kwaliteit hoog, en het gaat snel. Als er vertraging optreedt, zit ’m dat meestal in het probleem om dossiers te krijgen, stukken te vinden. Voor dat aspect hebben we aandacht gevraagd en de minister kijkt daarnaar, – het zou mooi zijn als de bewaartermijn van strafdossiers en bewijsmateriaal verlengd zou worden. Lastig punt is: je weet van tevoren niet wat nog relevant zal worden…’
Wat zijn kansrijke herzieningszaken?
‘Kansrijk zijn zaken waarin je nieuwe verklaringen van bijvoorbeeld deskundigen hebt, of andere elementen, die als ze waar zijn twijfel over de veroordeling zouden kunnen oproepen. Bij mensen die op eerdere verklaringen terugkomen kan van een novum pas sprake zijn als er ook een plausibele verklaring is voor het feit dat ze anders verklaren dan in het verleden, heeft de Hoge Raad beslist. En als een verklaring van ondergeschikte betekenis is in het licht van de totale bewijsvoering, kan wijziging daarvan niet tot herziening leiden.’
En hoe staat het met de herziening ten nadele?
‘Ik heb nog niets gezien. Ik heb begrepen dat er een stuk of vijf beoogde zaken waren, maar er is er nog niet één aangebracht. Het OM moet ze wel rond zien te krijgen natuurlijk, en men zal er niet lichtvaardig aan beginnen. Het betekent nogal wat, maatschappelijk en voor alle betrokkenen.’
Misschien komt er wel nooit een zaak…
‘Dat zou me verbazen.’
Er is de laatste tijd wél veel te doen rondom ZSM. Verdachten krijgen, zonder rechtsbijstand, van het OM een straf die vaak zwaarder uitpakt dan bij de rechter, schreef de Volkskrant. Hoe kijkt u daar tegenaan?
‘Het ontbreken van goede rechtsbijstand bij ZSM, en bij strafbeschikkingen in het algemeen, baart mij zorgen. Op zichzelf kan ik me de keuze voor afdoening zonder rechter in eenvoudige zaken uit efficiencyoverwegingen wel voorstellen. En het heeft een belangrijk voordeel ten opzichte van de almaar verder oprukkende bestuurlijke boete: het strafrecht biedt, ook in het kader van de strafbeschikking, veel meer ruimte om met de individuele omstandigheden rekening te houden. Die weg van de bestuurlijke handhaving zou moeten worden heroverwogen, temeer daar de samenloop met het strafrecht vaak niet goed is geregeld. Maar dan moet de strafbeschikking wel goed worden uitgevoerd. Daar heb ik het afgelopen jaar onderzoek naar laten doen.Ik kan nog niet in details treden, ik kan wel zeggen dat het OM op sommige punten de regelgeving niet, of niet helemaal volgt. In het algemeen is er wel voldoende bewijs. Het is geen rommeltje, om het zo maar te zeggen, maar er zijn duidelijke verbeterpunten aan te wijzen.’
Hoe kijkt u in het algemeen aan tegen de rol van het strafrecht en de manier waarop die zich ontwikkelt?
‘De afgelopen jaren is het geloof in het strafrecht enorm toegenomen, dat zie je ook terug in het regeringsbeleid. Maar menselijk gedrag is heel moeilijk te beïnvloeden. En incidentele criminaliteit, met name van jongeren, gaat meestal vanzelf over als men zijn weg in het leven heeft gevonden. Dan vraag ik me weleens af: moet dit gedrag in het strafrecht worden getrokken? Hoe erg is dit nou helemaal, kunnen de ouders en de school dit niet oplossen? Een langdurig strafblad wegens ernstige vormen van agressie of seksuele gedragingen kan heel verstrekkende gevolgen hebben.’
Zou er dus meer terughoudendheid moeten zijn bij de aanpak van jongens van Marokkaanse afkomst die overlast bezorgen?
‘Een probleem bij deze groep is dat het in hun cultuur heel moeilijk past om schuld te bekennen. En die erkenning – ik heb iets gedaan wat niet kon, en ik wil er wat aan doen – heb je nodig als beginpunt om iets anders te kunnen doen dan straffen, bijvoorbeeld begeleiding. Je hoort weleens dat Marokkaanse jongeren zwaarder gestraft worden, en dat zou, deels om die reden, best waar kunnen zijn. Een botsing van culturen.’
En wat vindt u van de inzet van het strafrecht tegen jihadgangers?
‘Men is bezig met allerlei maatregelen, en daarbij wordt ook een krachtdadige strafrechtelijke aanpak bepleit, sterker dan ik denk dat nodig is. En in het algemeen: ik zie de strafbaarheid steeds verder opschuiven. Tot aan het vóórbereiden van grootschalige wietteelt, bijvoorbeeld – Nederland voert daarin natuurlijk een wat vreemd beleid, maar ja, geen land weet een bevredigend beleid te voeren. En ik hoor de roep om steeds nieuwe opsporingsbevoegdheden, terwijl die bevoegdheden vaak in redelijk genormeerde vorm al bestaan, maar niet worden benut.’
Ten slotte: wat gaat u doen met kerst? U bent opgegroeid in een streng christelijk dorpje?
‘Ik ga kerst vieren met mijn kinderen en kleinkinderen, en ik ga níét naar de kerk. Dat is geen reactie op mijn jeugd in Leerbroek. Ons gezin was niet van de Gereformeerde Bond, we gingen naar een protestantse kerk buiten het dorp, en als volwassene ben ik ook nog wel naar de kerk gegaan. Inmiddels zie ik het anders. In Leerbroek heb ik wel gezien hoe benauwend het geloof kan zijn, de mensen werden er niet gelukkig van. Heel beangstigend: ben ik wel uitverkoren? Laatst reed ik langs Leerbroek, en zag ik de vrouwen met bedekt hoofd naar de kerk lopen. Ik denk niet dat er veel veranderd is.’
Jan Watse Fokkens
Geboren: Leerbroek, 8 juli 1946
Studie: Nederlands recht aan de Rijksuniversiteit Utrecht
1981 Gepromoveerd aan de Katholieke Universiteit Nijmegen (nu Radboud Universiteit)
1987-1988 Raadsheer Gerechtshof Den Bosch
1988-2002 Advocaat-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
2000-2011 Deeltijd hoogleraar strafrecht aan de Vrije Universiteit
2002-2006 Plaatsvervangend procureur-generaal
2006-heden Procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Nevenfuncties: onder meer hoofdredacteur van de NJ – Nederlandse Jurisprudentie.