Pilots in het kader van het project civiele procesinnovatie roepen vragen op. Doet drang tot het verkorten van de doorlooptijden meer kwaad dan goed?

Nathalie Huijben en Eelkje van de Kuilen1

 

Het project civiele procesinnovatie is veel advocaten niet bekend. Toch worden allen in de praktijk geconfronteerd met de pilots van dit project. Denk aan de sinds 1 januari 2013 aangepaste ‘pilot’ procesreglementen van de Rechtbank Gelderland en de Hoven Amsterdam en ’s-Hertogenbosch. Of denk aan de versnelde procedures voor geselecteerde zaken bij de Rechtbank Den Haag. Wat is de stand van zaken rond de pilots voor civiele procesinnovatie? De pilot bij de Rechtbank Den Haag is afgerond en geëvalueerd2 en die bij de Rechtbank Gelderland wordt per 1 januari 2015 beëindigd. Bij de Gerechtshoven ’s-Hertogenbosch en Amsterdam wordt de pilot nog voortgezet. Daar is vertraging ontstaan door een tijdelijke samenloop van oude en nieuwe zaken. De pilots zijn ingevoerd met één doel: het verkorten van de doorlooptijden in de rechtspraak. Dit wordt via diverse maatregelen beoogd, bijvoorbeeld doordat het vragen van uitstel aan meer regels is gebonden en er kortere termijnen voor uitstel worden verleend. Uit de eerste berichten over de tussenevaluaties en het rapport In sneltreinvaart blijkt dat de gewenste verkorting van de doorlooptijd is behaald, al is het soms gering. Beide hoven stellen in elk geval dat de vernieuwde procesreglementen hebben geleid tot tijdwinst3. Zo is in Amsterdam bij 25 procent van de zaken die in de eerste twee maanden van 2013 zijn aangebracht vóór september 2013 arrest gewezen4. Het Hof ’s-Hertogenbosch spreekt zelfs over een verkorting van de doorlooptijd aan de ‘voorzijde’ met twee derde. De gerechtsbestuurders beogen na de invoering van de KEI-wetsvoorstellen uiteindelijk veertig procent van de doorlooptijd te verkorten5. Dan de vraag of het op deze wijze verkorten van de doorlooptijden wel zo’n goed idee is. Dat valt tegen. In de eerste plaats is voorafgaand aan de pilots nauwelijks onderzoek gedaan naar de oorzaken van de langere doorlooptijden6 en dat roept de vraag op of de voorgestelde maatregelen wel de meest effectieve zijn. Daarnaast is het de vraag of het verkorten van de doorlooptijden eigenlijk wel zo nodig is. De afgelopen tien jaar is de snelheid van de civiele procedure sowieso flink toegenomen. Er is een sterke toename van het percentage zaken dat binnen één jaar wordt afgedaan; van 34 procent in 1995 tot 63 procent in 20107. De pilots overtuigen niet. Zeker, het blijkt dat er een verkorting heeft plaatsgevonden bij de pilotzaken. Maar hoe zit het met de niet-pilotzaken? Hebben die zaken te lijden. Volgens de minister is een aantal niet-pilotzaken wegens de pilots aangehouden. Ook bij het Hof ’s-Hertogenbosch heeft de pilot een effect gehad op de niet-pilotzaken. Alle zaken, zowel lopende als nieuwe, vielen daar onder de werking van de pilot. Door de versnelling in de procedure is de bezetting van het hof versterkt. Ook het Hof Amsterdam zag zich hiertoe genoodzaakt. Dergelijke maatregelen geven een vertekend beeld. Zeker vanuit de advocatuur is er de nodige kritiek op de gevolgen van de maatregelen. De strenge handhaving van termijnen en de beperkingen van uitstelmogelijkheden leiden tot een gevoel van onevenredigheid8. De efficiencyslag aan de zijde van de rechterlijke macht zorgt voor een verhoogde werkdruk aan de zijde van de advocaten. Zij moeten binnen bepaalde termijnen handelen en het verkrijgen van uitstel is lastig, terwijl procedures regelmatig worden aangehouden als de procedure voor vonnis of arrest staat. Navraag onder verscheidene advocaten van grote en kleine kantoren leert dat veel advocaten dit als pijnpunt ervaren. Ook partijen zouden zich gedwongen kunnen voelen om snel te procederen. Als een partij tijdens een procedure ‘kort’ is gehouden op de termijnen, is er weinig begrip voor het aanhouden van uitspraken. Uit de evaluatie van de pilot bij de Rechtbank Den Haag is verder gebleken dat de advocaten het belangrijk vinden dat de rechter zich houdt aan de door hem aangegeven termijn voor vonnis. Deze termijn mag langer zijn, maar dat leidt tot minder ergernis dan een op korte termijn toegezegd vonnis wat vervolgens meermaals wordt uitgesteld. Ook vrezen veel advocaten voor de zorgvuldigheid van de rechtspleging. Partijen hebben soms tijd nodig om alle bewuste feiten boven tafel te krijgen. De gemoederen zijn soms verhit en partijen zijn erbij gebaat dat er wat tijd over het geschil is voorbijgegaan. De schikkingsbereidheid wordt soms, zo leert onze ervaring, juist door de lange doorlooptijden vergroot. Wij menen dat een korte doorlooptijd niet altijd het streven moet zijn. Snelheid is geen panacee voor het goed oplossen van geschillen. Een laatste kritiekpunt vanuit de advocatuur was dat door deze verschillende pilots afbreuk werd gedaan aan de jarenlange uniformering van het burgerlijk procesrecht9. Er zijn nu weer verschillende regels per instantie, dat terwijl bij de invoering van het landelijk procesreglement juist werd beoogd om de wijze van procederen bij alle rechtbanken in de civiele zaken die met een dagvaarding worden ingeleid te uniformeren10. Advocaten zijn veel tijd kwijt met het uitzoeken welke regels waar gelden. Nu lijkt het probleem van het gebrek aan uniformering op korte termijn te worden opgelost. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch bijvoorbeeld geeft aan dat er naar wordt gestreefd om bij de invoering van KEI per 1 juli 2015 weer tot één landelijk procesreglement te komen11. Maar het blijft voor de rechtspraak zaak om de gewenste uniformiteit en zorgvuldigheid van de rechtspleging niet uit het oog te verliezen bij de überhaupt twijfelachtige noodzaak om de doorlooptijden te verkorten.

 

[1] Nathalie Huijben en Eelkje van de Kuilen zijn respectievelijk advocaat ondernemingsrecht bij VDB Advocaten Notarissen en advocaat ondernemingsrecht bij AKD. 

[2] Rapport ‘In sneltreinvaart’, evaluatie van de Haagse pilot. Te vinden via: www.rechtspraak.nl. Verder hebben we navraag gedaan bij het Hof ’s-Hertogenbosch. In november 2013 heeft daar een eerste evaluatie plaatsgevonden. Uit die evaluatie bleek dat het nog te vroeg was om conclusies te trekken en aanbevelingen te doen. Bovendien zijn die conclusies en aanbevelingen mede afhankelijk van de resultaten van de overige pilots. 

[3] Brief van het gerechtshof Amsterdam aan de Raden van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten d.d. 3 oktober 2013 te raadplegen via www.advocatenorde-middennederland.nl. We hebben navraag gedaan bij het Hof ’s-Hertogenbosch. 

[4] Brief van het Gerechtshof Amsterdam aan de Raden van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten d.d. 3 oktober 2013 te raadplegen via www.advocatenorde-middennederland.nl

[5] Agenda van de Rechtspraak 2015-2018. 

[6] Rapport ‘In sneltreinvaart’, evaluatie van de Haagse pilot, p. 18. 

[7] Waarbij nog bedacht moet worden dat het aantal zaken in de periode 2000-2010 fors is toegenomen. Zie Eshuis (2007), p. 157, enJaarverslag Rechtspraak 2011, p. 24. 

[8] Ynzonides en De Boer, ‘Besteed tijd, geld en aandacht aan waar het werkelijk om gaat: instandhouding van een uitstekende én gemotiveerde rechterlijke macht!’, Nederlands Juristenblad2013-9, p. 22-23. 

[9] Zie onder andere: Ynzonides en De Boer, Besteed tijd, geld en aandacht aan waar het werkelijk om gaat: instandhouding van een uitstekende én gemotiveerde rechterlijke macht! In: Nederlands Juristenblad2013-9, p. 22-23. 

[10] Considerans landelijk procesreglement. 

[11] Verslag overleg Commissie Civiel Gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 22 mei 2014.

 

 

 

Download artikel als PDF

Advertentie