Deze uitspraken zijn geselecteerd en bewerkt door de Commissie Disciplinaire Rechtspraak, bestaande uit Hester Uhlenbroek, Ed van Liere, Peter Drion, Harro Knijff, Carel Gaaf en Robert Sanders. De letterlijke tekst van de uitspraken is te vinden op tuchtrecht.nl.

 

SCHORSING ARTIKEL 60B

Mr. X bleef volgens de deken herhaaldelijk in gebreke met het nakomen van zijn verplichtingen als advocaat. Naar de toestand van zijn praktijk werd daarom op verzoek van de deken ex artikel 60c Advocatenwet een onderzoek ingesteld. De rapporteur concludeerde dat de organisatorische en financiële toestand van zijn praktijk volstrekt onvoldoende was en dat hij niet in staat bleek om zijn praktijk in de huidige vorm zelfstandig naar behoren uit te voeren. De rapporteur stelde vast dat mr. X zich enerzijds bewust was van de benarde positie waarin hij verkeerde, maar anderzijds zelfstandig geen initiatief nam ter oplossing ervan. Het Hof van Discipline is, met de raad en de deken, van oordeel dat niet kan worden volstaan met een minder vergaande maatregel dan schorsing voor onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk. De financiële toestand van mr. X is zeer ernstig en zorgelijk. De schulden aan de bank, fiscus en rechtbank zijn omvangrijk, terwijl de eigen woning van mr. X ‘onder water staat’. In de bijna zes maanden tussen het inleidende verzoek van de deken en de zitting van het hof is mr. X volgens het hof: ‘er kennelijk niet in geslaagd zijn financiën op orde te brengen. Een plan van aanpak om daar verbetering in te brengen, onderbouwd door een financieel adviseur en voorzien van betalingsregelingen, ontbreekt. Dat er aangifte inkomsten- en omzetbelasting over de afgelopen jaren is gedaan, is het hof niet kunnen blijken. De financiële toestand van verweerder is bovendien zodanig dat, zelfs als hij als advocaat in loondienst zou treden, niet valt te verwachten dat binnen afzienbare tijd een gezonde financiële situatie zou kunnen ontstaan. Ten slotte neemt het hof in overweging dat verweerder onvoldoende inzicht heeft in zijn financiële situatie, hetgeen onder meer blijkt uit hoge privéopnames, het niet, althans onvoldoende administratie voeren, het onbetaald laten van griffierecht, het vermengen van zakelijk en privébetalingsverkeer en/of het niet op orde hebben van de jaarrekeningen van de Stichting Derdengelden.’ Mr. X kan zich volgens het hof ook niet aansluiten bij een ander advocatenkantoor: ‘Weliswaar zal juist kunnen zijn dat verweerder vanuit een positie waarin hij niet geschorst is een beter vooruitzicht heeft op een functie in loondienst, maar dit feit rechtvaardigt niet verweerder reeds nu al “de vrije hand” te geven. Het hof acht het onverantwoord om het verweerder mogelijk te maken als advocaat in loondienst werkzaam te zijn zonder dat hij zijn financiële situatie op orde heeft gebracht en verweerder heeft getoond zijn (en daarmee die van zijn cliënten) financiële belangen behoorlijk te kunnen behartigen. Daarop ontbreekt vooralsnog ieder vooruitzicht.’ Met onmiddellijke ingang schorsing voor onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk.

 

NIET-NAKOMEN VAN TOEZEGGING TOT BETALING

Klager had een vordering op A, cliënt van mr. X. A werd door de rechtbank failliet verklaard, waartegen mr. X appel instelde. Mr. X berichtte aan klager: ‘Dezer dagen wordt namens cliënt vanaf de derdengeldrekening van mijn kantoor het bedrag naar uw rekening overgemaakt en u verzet zich dan niet tegen de vernietiging van het faillissement in hoger beroep.’ Het hof wees het appel af. Daarna schreef mr. X aan klager: ‘Cliënt onderzoekt de mogelijkheden van cassatie. In de tussentijd zal geen betaling plaatsvinden.’ Ondanks herhaalde verzoeken om betaling, betaalde mr. X niet. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep. Het Hof van Discipline is van oordeel dat de toezegging van mr. X onmiskenbaar impliceert dat hij de betaling aan klager onvoorwaardelijk zou doen en dat hij daartoe ook de nodige fondsen onder zich had. Door die toezegging niet na te komen, handelt mr. X niet zoals het een behoorlijk advocaat betaamt. Dat hij die betaling namens zijn cliënt zou doen, maakt dit niet anders. Nu mr. X de betalingstoezegging zonder voorbehoud had gedaan, was hij gehouden die ook na te komen. Dat daartoe de medewerking van de medebestuurder en/of de toestemming van de geldschieter van zijn cliënt vereist was, zijn omstandigheden die geheel aan de zijde van mr. X liggen. Ze betreffen zijn verhouding tot de medebestuurder en de geldschieter. Het had op de weg van mr. X gelegen klager vooraf te informeren over mogelijke belemmeringen tot betaling over te gaan; hij had bij het doen van een betalingstoezegging een voorbehoud dienen te maken. Nu hij dat heeft nagelaten, nemen de door hem aangevoerde omstandigheden het tuchtrechtelijke verwijt niet weg. Enkele waarschuwing.

 

TE LATE STUKKEN EN ONVOLDOENDE VERWEER

Mr. X stond klaagster bij in de echtscheidingsprocedure tegen Y. De rechtbank overwoog dat namens klaagster onvoldoende verweer was gevoerd tegen de door Y berekende partneralimentatie. Bij tussenbeschikking was de beslissing omtrent het gezag over de kinderen aangehouden in afwachting van onderzoek en advisering door de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK). Uiteindelijk adviseerde de RvdK om Y te belasten met het eenhoofdig gezag, om het hoofdverblijf van de kinderen bij hem te bepalen en om geen zorgregeling vast te stellen tussen de kinderen en klaagster. Kort voordat de rechtbank de zaak pro forma behandelde, legde mr. X de bijstand aan klaagster neer. Klaagster verwijt mr. X dat hij het onvoldoende voor haar heeft opgenomen en dat hij niet tijdig stukken aanleverde in de alimentatieprocedure. Het hof acht dat laatste onderdeel van het verwijt gegrond. Ook acht het hof het verwijt gegrond dat mr. X onvoldoende verweer voerde tegen Y’s berekening van zijn draagkracht. Mr. X kan niet worden verweten dat de beslissing omtrent het gezag over de kinderen in het nadeel van klaagster is uitgevallen. Want anders dan klaagster meent, is voor een advocaat geen rol weggelegd bij de loop van een onderzoek door de RvdK. De advocaat hervat zijn rol wanneer het rapport en het advies van die raad ter zitting van de rechtbank worden behandeld. Voor het daarvan kwam, had mr. X zijn bijstand aan klaagster echter reeds beëindigd. Enkele waarschuwing.

 

CONFRATERNELE CORRESPONDENTIE IN GEDING

Mr. X stond de ex-echtgenoot van klaagster bij in een geschil over alimentatieafspraken. Klaagster werd daarin bijgestaan door klager. Mr. X had in de procedure stukken overgelegd en geciteerd uit confraternele correspondentie. Na bezwaar door klager verzocht hij de rechter om de desbetreffende producties en de specifiek genoemde passages buiten beschouwing te laten. De klacht houdt in dat mr. X zonder vooroverleg de stukken produceerde en hieruit citeerde. Het hof stelt voorop dat de in de Gedragsregels verankerde plicht om confraternele correspondentie niet in het geding te brengen op onaanvaardbare wijze aan waarde zal inboeten indien het een advocaat zou vrijstaan om naar eigen goeddunken en op grond van een eigen opvatting over de betekenis van de inhoud van die correspondentie en hetgeen het belang van zijn cliënt meebrengt, zonder de advocaat van de wederpartij daarin te kennen, te bepalen dat hij van die correspondentie gebruikmaakt. Op dit uitgangspunt kunnen onder bijzondere omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard, in het bijzonder als de waarheidsvinding tot het overleggen van die correspondentie zou nopen. De vraag of zo’n uitzondering zich voordoet, speelt echter pas nadat de advocaat de wederpartij van dit voornemen op de hoogte heeft gesteld en om toestemming heeft gevraagd. Bij dat overleg dient de omvang van de ter kennis van de rechter te brengen correspondentie te worden betrokken. Vervolgens dient te worden onderzocht of niet kan worden volstaan met een zakelijke vermelding van de correspondentie of de relevante passages uit de correspondentie. Er kan pas uit confraternele correspondentie worden geciteerd, en er kunnen pas kopieën ervan worden overgelegd, als de inhoud daarvan (in eigen bewoordingen uitgedrukt) door de wederpartij niet als juist wordt erkend. Want alleen dan komt de zaak in een bewijsfase. Indien overleg met de wederpartij niet tot een oplossing leidt, moet de deken worden geraadpleegd. Waarschuwing.

Download artikel als PDF

Advertentie