Lekker was het niet voor de vakbonden: donderdagavond zeven uur horen dat je de dag daarop om één uur in kort geding moet verschijnen. Goed, het was een spoed-kort geding om collectieve acties te voorkomen. Maar hadden de advocaten van de werkgevers de bonden niet even eerder op de hoogte kunnen, sterker: moeten, stellen?

Die advocaten hadden de dagvaarding immers de dag ervoor, woensdag, aan het eind van de middag al helemaal af. En ze hadden donderdag om vier uur ‘s middags bij de griffie een datum voor de behandeling gevraagd. Pas drie uur later hoorden de bonden ervan. In eerste instantie vond de raad van discipline in Amsterdam dat mrs. X en Y donderdagochtend meteen aan de bel hadden moeten trekken. Gedragsregel 19 zegt namelijk dat je de wederpartij ‘een redelijke termijn van beraad’ moet geven.

Het Hof van Discipline zag het in appel een tikje anders. Dat beraad was in dit bijzondere geval niet nodig, omdat vakbonden nooit onder dreiging van een kort geding een ultimatum intrekken. Maar, zegt het Hof, zodra een partij zich daadwerkelijk tot de rechter wendt, moet hij dat onmiddellijk aan de wederpartij laten weten. Dus hadden mrs. X en Y de wederpartij donderdagmiddag om vier uur moeten informeren, toen ze een behandeldatum vroegen. Dat ze toen nog drie uur hadden gewacht, was tuchtrechtelijk verwijtbaar.

De klacht was gegrond, maar een maatregel kwam er niet. De bonden vonden dat ook niet zo nodig, het ging ze er vooral om helderheid te krijgen over de spelregels in stakingsland. En die hebben ze dus nu.

Trudeke Sillevis Smitt

Advertentie