De wijze waarop het Openbaar Ministerie strafbeschikkingen uitvaardigt, schiet op een aantal belangrijke punten tekort. Dit valt op te maken uit onderzoek van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, mr. J.W. Fokkens. De kritiek van de P-G richt zich vooral op ZSM-, CVOM- en CJIB-zaken.
In 8 procent van de ZSM-zaken kan ernstig kan worden betwijfeld of het OM wel een strafbeschikking had mogen uitvaardigen omdat het bewijs tekort lijkt te schieten. Hetzelfde geldt voor de zaken die door de Centrale Verwerkingseenheid Openbaar Ministerie (CVOM) worden afgehandeld. Voor de strafbeschikkingen die op de reguliere manier op het arrondissementsparket worden afgehandeld, ligt dit percentage op 1 procent. Dit blijkt uit het rapport Beschikt en gewogen, dat gisteren aan Minister Opstelten werd aangeboden en 13 januari openbaar is gemaakt. De conclusies zijn gebaseerd op onderzoek in 375 zaken. Het onderzoek vormt volgens de P-G ‘een ernstig te nemen indicatie dat de grondigheid en de zorgvuldigheid waarmee de schuldvaststelling moet plaatsvinden bij CVOM-zaken en ZSM-zaken in de praktijk te wensen over laat’. Wat betreft de CVOM-zaken constateert de P-G verder dat ambtenaren de bevoegdheid missen om strafbeschikkingen uit te vaardigen.
In CJIB-zaken – waarin sprake is van een vast boetetarief – blijken de strafbeschikkingen te worden uitgevaardigd zonder dat gekeken wordt of er voldoende bewijs is. Die gang van zaken is in strijd met de grondgedachte van de wet, aldus de P-G. Dit betrof in 2013 meer dan 16.000 zaken.
Volgens de Procureur-Generaal komt het regelmatig voor dat de schuldbeoordeling plaatsvindt op basis van niet ondertekende processen-verbaal of op basis van door de politie mondeling verstrekte informatie. Bij de ZSM-afdoening is dit zelfs in meer dan de helft van het aantal onderzochte zaken het geval. Ook blijkt in een betrekkelijk groot aantal zaken dat politie de identiteit van de verdachte niet op de voorgeschreven wijze vaststelt. Andere tekortkomingen gaan over de plicht jeugdige verdachten vooraf te horen en over de inhoud van de strafbeschikking: die bevat meestal niet de door de wet voorgeschreven dagtekening en zelden de correcte kwalificatie van het feit. Kritisch is de P-G verder over het feit dat de strafbeschikking doorgaans anoniem wordt opgelegd en niet wordt ondertekend.
Volgens de P-G is het aan de Minister van Veiligheid en Justitie om te bepalen of en zo ja welke maatregelen worden genomen. Fokkens doet in het rapport wel een aantal aanbevelingen en overweegt over twee of drie jaar opnieuw een onderzoek te doen.
De Nederlandse orde van advocaten (NOvA) vindt de conclusies van het onderzoek zeer zorgwekkend. ‘Het is goed dat het OM kritisch naar de strafbeschikking wil (laten) kijken. De conclusies bevestigen voor een groot gedeelte de vrees die de NOvA al eerder heeft uitgesproken. De uitkomsten zijn een extra argument voor een goed geregelde rechtsbijstand,’ zegt Bert Fibbe, lid van de Algemene Raad. ‘Met name binnen de ZSM-procedure laat de zorgvuldigheid rondom de strafbeschikking ernstig te wensen over, zo blijkt nu ook uit onderzoek.’
Daarbij uit Fibbe zorgen over de bezuinigingen binnen het OM: ‘Met minder capaciteit moet dezelfde kwaliteit en grotere kwantiteit worden geleverd. Dat kan niet goed gaan. Investeringen zijn daarom nodig.’ De NOvA hoopt dat het OM aan het rapport consequenties zal verbinden, vooral aan de mogelijkheden tot rechtshulp. Fibbe: ‘Zo moet in het kader van ZSM geen afstand meer kunnen worden gedaan van rechtsbijstand zonder dat er contact met een advocaat heeft plaatsgevonden.’
Trudeke Sillevis Smitt