Het Hof van Discipline is er goed voor gaan zitten: Meindert Stelling heeft het bij het verkeerde eind. Anders dan Stelling beweert, mag de tuchtrechter advocaten op grond van artikel 46 Advocatenwet de mond snoeren. Bijvoorbeeld als ze – naar het oordeel van het Hof onterecht – rechters bestempelen als malicieus handelend, onbekwaam, schaamteloos, totaal verdorven, gewetenloos, onpeilbaar leugenachtig, en moreel, juridisch en intellectueel corrupt.

Stelling, in anti-kernwapenkringen beroemd om zijn felheid en vasthoudendheid en in (tucht)rechterskringen berucht om zijn boude uitspraken en wrakingslust, had leden van de rechtbank Oost-Brabant beticht van een hoop lelijks, en vond dat deken noch tuchtrechter daar iets over te zeggen hadden. Dat artikel 10 EVRM voor hem geen uitkomst zou bieden lag voor de hand: het EHRM heeft herhaaldelijk uitgemaakt dat het beroep van advocaat beperkingen meebrengt. Stelling probeerde het via de band van de Grondwet: artikel 7 waarborgt de vrijheid van meningsuiting, en daar mag alleen bij formele wet iets op worden afgedongen. Een open norm als die van de ‘behoorlijk advocaat’ in artikel 46 Advocatenwet is veel te vaag om die vrijheid te beperken. De raad van discipline in Den Haag maakte er na een hoop gewraak en gekrakeel vier weken schorsing van.

Het Hof van Discipline komt na uitvoerige, grondige, en toch best lekker leesbare motivering tot hetzelfde resultaat. De rechter mag de wet niet toetsen aan de Grondwet, en als het wel mocht zou dat Stelling ook niets opleveren. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever best snapte dat een catalogus met concrete, verboden uitingen onwerkbaar is en dat beperkingen via een open norm voor een beroepsgroep (in de wetsgeschiedenis: ambtenaren) mogelijk zijn. Of Stelling er nu over op zal houden, is de vraag. Maar hij zal in elk geval vier weken als advocaat stilte moeten betrachten – de maand februari is hij geschorst.

Trudeke Sillevis Smitt

Advertentie